ECLI:NL:RBDHA:2020:11339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering en de rol van medische deskundigen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.M. Noorlander, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door R.A.C. Rijk. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar Ziektewetuitkering per 23 juli 2018, na een besluit van 18 juli 2018 van het Uwv. Het Uwv had het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank heeft eerder een uitspraak gedaan waarbij het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, maar dit werd herroepen na verzet van eiseres.

De rechtbank heeft een onafhankelijke deskundige, R. Hollander, aangesteld om de gezondheidssituatie van eiseres te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat eiseres op de datum in geding niet in staat was om haar eigen werk te verrichten, wat in strijd was met de eerdere conclusies van het Uwv. De rechtbank heeft de medische onderbouwing van het Uwv verworpen en het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de deskundige.

Daarnaast heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.312,50. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8085

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.M. Noorlander),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: R.A.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 23 juli 2018 beëindigd.
Bij besluit van 12 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 24 januari 2019 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat ook na een hersteltermijn geen gronden van beroep waren ingediend.
Eiseres heeft verzet gedaan.
Bij uitspraak op verzet van 21 februari 2019 heeft de verzetsrechter het verzet gegrond verklaard. De betekent dat de uitspraak van 24 januari 2019 is vervallen en het vooronderzoek is heropend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 23 mei 2019 haar beroepsgronden nader aangevuld en medische informatie overgelegd.
In reactie hierop heeft verweerder op 6 juni 2019 een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 4 juni 2019 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft bepaald dat een onafhankelijke deskundige (een verzekeringsarts) zal worden verzocht om een nader onderzoek te verrichten en rapport uit te brengen over de gezondheidssituatie van eiseres ten tijde van de datum in geding.
De rechtbank heeft R. Hollander, verzekeringsarts bij DC Expertise Centrum te Amsterdam, verzocht van verslag en advies te dienen. Op 22 januari 2020 heeft deze deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Bij brief van 23 maart 2020 heeft eiseres haar reactie op het deskundigenrapport overgelegd.
Verweerder heeft bij brief van 9 april 2020 een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 7 april 2020 overgelegd.
Bij brief van 16 juni 2020 heeft de deskundige hierop gereageerd.
Nadat partijen daarvoor schriftelijk toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst het volgende. Bij brief van 12 april 2019 heeft verweerder naar aanleiding van de verzet-uitspraak van 21 februari 2019 aangegeven dat het hem niet duidelijk is waarom hij is veroordeeld in de proceskosten, aangezien er geen sprake is van onrechtmatigheid van zijn kant. Ter zitting van 11 juni 2019 is deze kwestie besproken. Een dergelijke proceskostenveroordeling volgt uit een arrest van 12 februari 2012 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2010:BL3600).
Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat overgegaan zal worden tot proceskostenvergoeding in beroep omdat het beroep doel treft, aangezien verweerder is uitgegaan van een verkeerde maatstaf arbeid.
2.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Eiseres was van 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 werkzaam in de functie van administratief medewerkster voor 30 uur per week bij [A] . Op 6 april 2017 heeft eiseres zich vanuit de WW ziek gemeld in verband met zwangerschap gerelateerde klachten. Eiseres ontving vervolgens een Wazo-uitkering tot 27 december 2017. Op
27 december 2017 heeft eiseres zich opnieuw ziek gemeld in verband met psychische klachten. Per die datum wordt eiseres niet meer arbeidsongeschikt geacht ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling. Per 1 maart 2018 is zij weer arbeidsgeschikt bevonden voor haar werk. Aansluitend hierop is aan eiseres een WW-uitkering toegekend tot en met 27 mei 2018 en heeft eiseres het werk hervat als verkoopster bij Paagman voor 16,5 uur. Eiseres heeft 3 uur gewerkt en heeft zich op dezelfde dag, per 1 mei 2018 ziek gemeld, waarna het dienstverband in de proeftijd is beëindigd.
3. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 23 juli 2018 niet arbeidsongeschikt is te achten voor het eigen werk.
4. Eiseres voert, kort samengevat, aan dat zij het niet eens is met het standpunt van verweerder dat haar klachten niet medisch objectiveerbaar zouden zijn. Eiseres voelt zich nog steeds vaak ziek en moe. Dit hangt samen met haar ziektegeschiedenis. Het is niet ongebruikelijk met haar aandoening dat zij deze klachten heeft, blijkende ook uit de brief van de internist, waarin deze schrijft: “Het is bekend dat patiënten met hypothreoidie in het algemeen een beperking in belastbaarheid/energie/kwaliteit van leven ervaren, zelfs als de schildklierhormoonsuppletie biochemisch adequaat is”. De klachten van eiseres kunnen zodoende wel degelijk geobjectiveerd worden. Met haar vermoeidheidsklachten moet wel degelijk rekening worden gehouden. Voorts stelt eiseres dat zij wel degelijk onder behandeling is van een psycholoog. Daarbij heeft zij een depressieve stoornis, welke ten onrechte door de verzekeringsartsen niet is onderkend. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat eiseres de klachten al langere tijd heeft en die alleen maar toenemen. Haar dagverhaal is ook onjuist opgetekend. Eiseres krijgt elke dag ondersteuning van haar schoonmoeder en haar zussen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft onvoldoende rekening gehouden met haar klachten. De verzekeringsarts heeft in ieder geval onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres in staat moet worden geacht om 30 uur per week werkzaam te zijn. Eiseres verzoekt de rechtbank bij twijfel een onafhankelijke deskundige te benoemen, onder verwijzing naar het Koroŝec-arrest.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Gezien het geschil tussen partijen over de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding, heeft de rechtbank aanleiding gezien om de onafhankelijke verzekeringsarts R.A. Hollander, verbonden aan het DC Expertise Centrum te Amsterdam, als deskundige te benoemen teneinde eiseres te onderzoeken en de rechtbank van advies te dienen.
6. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de rechtbank het oordeel van de door haar ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige medisch deskundige in beginsel te volgen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:LJN:BI9799). De rechtbank zal hierna beoordelen of er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
7.1
De deskundige heeft het dossier bestudeerd, informatie ingewonnen bij de behandelend internist-endocrinoloog en de psycholoog, en eiseres op 19 november 2019 bij haar thuis onderzocht. In zijn rapport van 17 januari 2020 heeft de deskundige geconcludeerd dat er op datum in geding sprake was van klachten passend bij niet-optimale instelling schildklierhormoon (bij status na schildkliercarcinoom (2011) behandeld middels thyreoidectomie en radioactief Jodium, gevolgd door levenslang Levothyroxine), alsook stemming/angststoornis. Een en ander heeft invloed op haar functioneren zoals de huisarts schrijft: “
Patiënte lijkt te disfunctioneren door haar lichamelijke en psychische klachten.”Ten tijde datum in geding waren er tekenen van schildklierdysfunctie zoals de hartkloppingen, de prikkelbaarheid, de moeheid, en dergelijke. De concentratieklachten zijn het gevolg van de stemming/angstproblematiek als ook de (instel)problematiek van schildklierhormoon. Uit het dagverhaal komt geen beeld naar voren van volledig disfunctioneren, wel van een beperkte belastbaarheid. De anamnestische gegevens zoals betrokkenen aan de deskundige heeft verteld zijn consistent met hetgeen bekend is bij de behandelende sector.
De klachten die betrokkene aangeeft zijn ook passend bij de aanwezige gezondheidsproblematiek zoals blijkt uit de literatuur en het verzekeringsgeneeskundig protocol depressie. Gesteld kan worden dat de klachten van slecht slapen, moeheid, hartkloppingen, angst, somberheid en verminderde cognitie plausibel zijn.
Voorts heeft de deskundige gerapporteerd dat eiseres op datum in geding beperkingen kent ten aanzien van handelingstempo, het halen van deadlines, flexibiliteit, conflicthantering, klantencontacten en leidinggevende taken. Eiseres beperkingen heeft op tillen/dragen/duwen//trekken/zware lasten hanteren/hoogfrequent (met name ver) reiken, hoogfrequent diep bukken, frequent traplopen, klimmen, klauteren, frequent gebogen/getordeerd actief zijn en frequent boven schouder hoogte actief zijn. Voorts geeft deskundige aan dat er een duurbeperking van toepassing is van een maximale arbeidsduur van 4 + 2. De deskundige stelt verder vast dat eiseres de maatgevende arbeid niet zou kunnen verrichten, omdat hier een goede concentratie voor vereist is, het stressvol werk is en dat er een groot afbreukrisico bestaat. De deskundige overweegt ten overvloede dat ook als het Uwv gevolgd zou worden in de diagnose aanpassingsstoornis/surmenage, er rekening gehouden zou moeten worden met de concentratieproblemen en ook geconcludeerd had moeten worden dat zij de maatgevende arbeid niet zou kunnen verrichten.
7.2
Eiseres heeft bij brief van 23 maart 2020 gesteld dat de conclusies uit het onderzoek logisch consistent zijn. De conclusie zijn goed te herleiden tot de bevindingen uit het onderzoek. Daar waar de conclusies van de deskundige afwijken van de conclusies van de verzekeringsarts b&b, wordt een overtuigende motivering gegeven. Eiseres kan zich verenigen met de conclusies van het onderzoek en zij verzoekt de rechtbank de conclusies van de deskundige over te nemen. Dat betekent dat zij op datum in geding niet in staat was om haar eigen arbeid te verrichten en dat het besluit de ZW-uitkering te beëindigen onrechtmatig is geweest.
7.3
Op 7 april 2020 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op het rapport van de deskundige en de reactie van eiseres van 23 maart 2020. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport aangegeven dat er makkelijk vertaald wordt van de huidige tijd naar datum in geding. Daarbij hoort de vragenlijst onderzoek door de deskundige, te weten de
fatique severity scorevragenlijst, niet tot het standaard instrumentarium voor het bepalen van belastbaarheid voor arbeid en wordt deze in het verzekeringsgeneeskundig protocol niet genoemd. De test wordt met name gebruikt om de ernst van moeheid van de afgelopen week te meten en niet die van datum in geding. Verder is moeheid een algemeen symptoom en geen diagnose. Eiseres had geen fysiek zwaar werk.
In de eindconclusie stelt de deskundige dat er geen optimale instelling is van het schildklierhormoon terwijl uit de brief van de internist dit niet blijkt. Hoe begrijpelijk de redenering rond het schildkliercarcinoom ook is; de brief van de internist is het behandelgegeven van de verzekeringsarts b&b waar hij bij de heroverweging van de belastbaarheid vanuit is gegaan. Ook is het carcinoom nog steeds in remissie. De verzekeringsarts b&b vindt zijn conclusie nog steeds juist. Voorts geeft de verzekeringsarts b&b aan dat de concentratieklachten worden toegedicht aan stemming en schildklier terwijl de objectivering hiervan ontbreekt. Hierbij wordt in de eindconclusie opgenomen dat in de huisartsgegevens staat dat patiënt lijkt te disfunctioneren door lichamelijke en psychische klachten. Hieruit blijken geen harde gegevens. De deskundige brengt dit echter als reden dat er sprake is van een beperkte belastbaarheid. Er staat nergens de conclusie dat eiseres gezien de beperkingen het samengestelde maatgevende werk niet kon doen. De deskundige stelt dat het werk stressvol is en met groot afbreukrisico. Hier is de verzekeringsarts b&b niet van overtuigd. Hij ziet geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen.
7.4
De deskundige heeft desgevraagd bij brief van 16 juni 2020 een reactie gegeven. Hij rapporteert in deze brief dat het hem niet duidelijk is wat de verzekeringsarts b&b met zijn opmerkingen bedoelt. De deskundige kan zich niet vinden in de opmerkingen en kanttekeningen van de verzekeringsarts b&b. De deskundige komt tot de conclusie dat de rapportage van de verzekeringsarts b&b geen aanleiding geeft om zijn conclusies ten aanzien van de gezondheidsproblematiek en/of de belastbaarheid te herzien.
7.5
De rechtbank stelt vast dat de deskundige verzekeringsarts zijn oordeel heeft gebaseerd op eigen onderzoek van eiseres en op alle in het dossier aanwezige gegevens. Voorts heeft de deskundige zijn bevindingen voldoende gemotiveerd en weloverwogen weergegeven en zijn deze consistent. De deskundige is bij zijn conclusies gebleven, ook nadat hij kennis had genomen van de kanttekeningen van de verzekeringsarts b&b. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de conclusie van de door haar geraadpleegde deskundige niet te volgen.
7.6
Gezien het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de medische onderbouwing van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet voor juist kan worden gehouden. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal hiervoor een termijn stellen als in de beslissing hierna te vermelden.
8.1
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 voor het verschijnen ter zitting en een 1 ½ punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze na het verslag van het deskundigenonderzoek, waarbij 1 punt wordt gewaardeerd op € 525,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelast verweerder het voor de behandeling van deze zaak betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 46,-, te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.