ECLI:NL:RBDHA:2020:11370
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen en de afwijzing van verblijfsvergunningen op basis van openbare orde
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 2 november 2020, hebben eisers, bestaande uit een moeder en haar twee kinderen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen. De aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat eisers niet voldeden aan de voorwaarden van de regeling, met name vanwege een contra-indicatie op basis van de strafrechtelijke veroordelingen van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor (winkel)diefstal, wat haar een gevaar voor de openbare orde maakt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende beleidsvrijheid heeft bij de invulling van de Afsluitingsregeling en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
Eisers voerden aan dat de afwijzing in strijd was met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en dat zij niet gehoord waren in de procedure. De rechtbank oordeelde echter dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat de kinderen de mogelijkheid hadden gehad om hun mening naar voren te brengen. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de kinderen in de belangenafweging voldoende waren meegewogen, maar dat de staatssecretaris in redelijkheid kon besluiten dat de aanvraag niet kon worden ingewilligd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de verblijfsvergunningen.