Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[B.V. I] te [plaats 2] ,
[DSR]te [plaats 3] ,
1.De procedure
- het vonnis in incident van 16 januari 2019 en de daarin genoemde stukken, waarin de voeging van deze zaak met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaak- /rolnummer C/09/562012 / HA ZA 18-1074 met als gedaagde partij [APR] (deze partij hierna te noemen: ‘APR’ en deze andere zaak hierna te noemen: de gevoegde zaak) is bevolen,
- de (inhoud van de) conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie van APR in de gevoegde zaak, met producties,
- de conclusie van antwoord van [BV I c.s.] , met producties,
- het tussenvonnis van 13 maart 2019, waarin een comparitie van partijen is bevolen,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
- de akte wijziging/vermeerdering van eis in reconventie,
- het (buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte) proces-verbaal van comparitie van 23 augustus 2019 en de daarin genoemde aanvullende producties van [BV I c.s.] en APH,
- de antwoordakte van APH, met een reactie op de gewijzigde eis in reconventie, met producties,
- de antwoordakte van [BV I c.s.] (in de fax van mr. Lemstra van 25 september 2019), met een reactie op de hiervoor genoemde nadere producties.
2.De feiten
- Gezamenlijk is de waarde van 50% van de winkel c.q. de overnamesom vastgesteld op 125.000 euro
- [B.V. II] biedt [B.V. III] een afbetalingsregeling aan, gezien het feit dat een financieringsaanvraag zinloos is.
- Door de aanstaande aandelenoverdracht heeft [B.V. III] een schuld aan [B.V. II] van 125.000 euro.
Het te overbruggen bedrag (overnamesom + restant netto schuldenlast) is in onze optiek op dit moment nog een brug te ver. Als we de huidige omzet en kostenstructuur als uitgangspunt nemen, dan is het aflossen van de totale som in 36 maanden niet haalbaar; we zijn zelf van mening dat een langere aflossingsperiode niet wenselijk is. Reden hiervoor is onder andere dat aan de kant van [B.V. III] op dit moment alle aflossingen vanuit de marge (winst) moet worden betaald; terwijl korte termijn schulden als vakantiegeld op korte termijn een liquiditeitsprobleem worden en de langlopende schulden maandelijks worden geïncasseerd (en termijnbedragen niet onderhandelbaar zijn bij Rabobank en VHC). Er ligt dus al per direct spanning op liquiditeit met mogelijk een oplopende crediteurenstand als gevolg.
NB hierbij merk ik nog op dat in werkelijkheid voor [B.V. III] de schuldenlast 109.666,74 blijft, waarvan 50% korte termijn schulden zijn. Ondanks dat hiervan in ons voorstel een deel wordt verdisconteerd in de overnamesom aan [B.V. II] , moeten de kosten nog altijd wel vanuit de omzet van [APR] worden betaald. Het is echter niet mogelijk om én de korte termijn schulden uit de omzet weg te poetsen, de verplichtingen aan de lange termijn te blijven voldoen plus de volledige overnamesom van 125K af te lossen binnen een overzienbare periode. (...)
We gaan ons aanvullend verdiepen in de franchiseovereenkomst en bijbehorende voorwaarden. Ik stel voor dat we jou voor het weekend feedback geven op de overeenkomst.
Een rentevrije aflossing, over een periode van max 5 jaar. Het lijkt mij verstandig om te beginnen vanaf 1-1-2019 met nader vast te stellen maandelijkse termijnen. (…) Je kunt dan de zaak eerst financieel op de rit krijgen en houdt je sowieso de 2222,22 per maand die je voorstelde, dit jaar nog liquide. Kortom, krijg alles op de rit en bel me zodra de tijd rijp is om te gaan aflossen. (…)
‘de afspraken van straks moeten hier nog in worden verwerkt’.
Artikel 4 Betaling
Vanaf 1-4-2018 exploiteren jullie de vestiging aan de [adres] op basis van franchise volgens de franchiseovereenkomst, die ik destijds als onderdeel van onze afspraken inzake de aandelenoverdracht van [APR] met jullie heb gemaakt. Over de inhoud waren we het eens.
- Ik hanteer 20% inkoop, dat storten we terug op de rekening van [APR]
- Eventuele privé opnamen houd ik per persoon bij; dan houden we het scherp
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
oftussen [BV I c.s.] (als hoofdelijk schuldenaar) en APH (als schuldeiser) een overeenkomst van geldlening voor een bedrag van € 75.000 bestaat, zoals APH stelt.
voorwaardenvan de lening geregeld in de aan de leveringsakte gehechte leningsovereenkomst. In die leningsovereenkomst is ook APR – naast [BV I c.s.] – als extra hoofdelijk schuldenaar aan de lening verbonden, aldus APH.
De koopprijs voor de Aandelen bedraagt (...) (€ 75.000,00).
De Koper en de Verkoper verklaren hierbij te zijn overeengekomen dat bij deze afstand wordt gedaan van de gehele koopprijs, zulks onder de verplichting voor de Koper, tevens te noemen: “schuldenaar”, om hoofdelijk aan de Verkoper, tevens te noemen: “schuldeiser”, schuldig te erkennen uit hoofde van geldlening een bedrag in contanten groot (...) (€ 75.000,00).
de koper(dus: [BV I c.s.] ) hoofdelijk een geldlening voor hetzelfde bedrag aangaat. De toevoeging in de leveringsakte dat voor deze geldlening aan [BV I c.s.] de bepalingen als opgenomen in de aangehechte akte van geldlening gelden, kan bezwaarlijk anders worden gelezen dan dat de bepalingen die in de leningsovereenkomst tussen APH en APR staan (over onder meer betaling, looptijd en opeisbaarheid), óók gelden voor [BV I c.s.] in hun verhouding tot APH. De leningsovereenkomst tussen APH en APR kan niet worden losgezien van, en moet in samenhang worden gelezen met artikel IIB van de leveringsakte en de onderliggende koopovereenkomst tussen APH en [BV I c.s.]
koper( [BV I c.s.] ) een geldlening zal worden verstrekt. Ook de koopovereenkomst biedt geen enkele aanwijzing dat de schuld van [BV I c.s.] , met volledige kwijting, werd overgenomen door APR.
[B.V. II] biedt [B.V. III] een afbetalingsregeling aan (..)’, ‘Door de aanstaande aandelenoverdracht heeft [B.V. III] een schuld aan [B.V. II] van 125.000 euro’, ‘aan de kant van [B.V. III] [moeten] op dit moment alle aflossingen vanuit de marge (winst) worden betaald’(zie eveneens 2.5). [BV I c.s.] heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat bij de uiteindelijke afspraken van dit uitgangspunt is afgeweken, toen [BV I c.s.] de plaats van [B.V. III] als koper innam. In de koopovereenkomst tussen [BV I c.s.] en APH van 5 juni 2018 is juist, in lijn met wat eerder voor [B.V. III] was besproken, opgenomen dat voor de koopsom aan
de koper( [BV I c.s.] ) een lening worden verstrekt.
“(…) Ikzelf heb geen franchise overeenkomst gezien en had begrepen dat die ten tijde van de levering nog niet getekend was, dat nog geen overeenstemming was bereikt. Ik heb hierop gewezen en er verder naar gevraagd en toen begrepen dat U allen het vertrouwen had daar samen uit te komen. Aangezien het voor dhr [A] van belang was dat de leveringen zo spoedig mogelijk plaats zouden vinden, was ervoor gekozen niet af te wachten.”Partijen hadden aan de aandelenoverdracht de opschortende voorwaarde verbonden dat een franchiseovereenkomst tot stand moest zijn gekomen. Dat hing samen met de bedoeling van partijen om in een franchisevorm te gaan samenwerken. De verklaring van de notaris bevestigt dat, hoewel nog tot overeenstemming moest worden gekomen over een uitgewerkte schriftelijke franchiseovereenkomst, bij APR en APH al wel een zodanige mate van vertrouwen in het bereiken van zo’n overeenkomst bestond dat volgens hen al tot levering van de aandelen kon worden overgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van partijen bij de notaris daarom niet anders worden begrepen dan dat op voldoende essentiële onderdelen overeenstemming bestond over de invulling van de franchiserelatie en dat partijen de opschortende voorwaarde als vervuld hebben beschouwd.