ECLI:NL:RBDHA:2020:11470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Ziektewet-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Ben Kaddour-Eljarroudi, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.L. Steeksma-Valente. Eiseres had een aanvraag voor een Ziektewet (ZW)-uitkering ingediend, die door het Uwv was geweigerd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij eiseres zich op 26 december 2016 ziek had gemeld en een ZW-uitkering had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts in eerdere beoordelingen had geconcludeerd dat eiseres geschikt was voor bepaalde functies, ondanks haar klachten van fibromyalgie en artrose. Eiseres was van mening dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten en dat zij niet in staat was om de geduide functies uit te voeren. De rechtbank oordeelde dat de eerdere Ziektewet-beoordeling niet ter discussie stond en dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de beslissing van het Uwv te herzien en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6800

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Ben Kaddour-Eljarroudi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres per 29 maart 2019 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd.
Bij besluit van 18 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 2 april 2020 overgelegd.
Eiseres heeft bij brief van 29 juni 2020 hierop een reactie toegezonden.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam als promotiemanager/programmeur bij Stichting tot beheer van Sociaal-Culturele en Culturele Accommodaties Lisse voor ongeveer 32,07 uur per week. Op 26 december 2016 heeft eiseres zich, vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld met lichamelijke klachten. Aan haar is een uitkering ingevolge de ZW toegekend.
1.2
In het kader van de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling per 25 december 2017 was eiseres niet in staat meer dan 65% van haar maatmanloon te verdienen en had zij recht op een ZW-uitkering.
1.3
Op 26 juni 2018 heeft een verzekeringsarts van verweerder de zogenoemde Toetsing Verbetering Belastbaarheid in het 2e Ziektejaar (TVB2) verricht. De verzekeringsarts heeft eiseres ongeschikt geacht voor haar eigen werk en hij heeft beperkingen aangenomen vanwege de fysieke klachten ten aanzien van de aspecten dynamische en statische belasting van het bewegingsapparaat voor wat betreft lang zitten, lang staan, lopen, schouders/armen, handfunctie, traplopen. Ten aanzien van de psychische beperkingen worden er beperkingen aangenomen voor wat betreft het stellen van grenzen. Er is geen indicatie voor het instellen van een urenbeperking. Verder is er sprake van een stationair beeld. De beperkingen zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 juni 2018. Een arbeidskundige heeft vervolgens berekend dat eiseres per 25 juni 2018 met het vervullen van speciaal voor haar geselecteerde functies - waaronder telefonist, receptionist, typist (SBC-code 315120), administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) en schadecorrespondent (SBC-code 516080) - meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.4
Gelet hierop heeft verweerder bij besluit van 24 juli 2018 de uitkering van eiseres op grond van de ZW per 25 augustus 2018 beëindigd. Tegen dit besluit is door eiseres bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 februari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres geen beroep ingesteld.
1.5
Op 29 maart 2019 heeft eiseres zich opnieuw ziek gemeld in verband met toegenomen klachten.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder beslist dat eiseres per 29 maart 2019 (onveranderd) geschikt is om de eerder geduide functies, zoals ten grondslag gelegd aan het besluit van 24 juli 2018 tot beëindiging van de ZW-uitkering, te verrichten.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert daartoe, verkort en zakelijk weergegeven, aan dat de verzekeringsarts b&b bij het opstellen van de functionele mogelijkheden lijst onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en de beperkingen die zij ten gevolge daarvan ondervindt. Eiseres acht zichzelf daarom ook niet in staat om de geduide functies te vervullen. Zij ervaart toenemende klachten van de fybromyalgie en artrose. Eiseres voelt zich niet gehoord door verweerder. De werkcoach van verweerder heeft ook gezien dat zij erg met haar beperkingen worstelt, veel pijn heeft en dat zij bijzonder weinig energie bezit. Deze heeft haar ook geadviseerd om zich ziek te melden, want het gaat niet meer. Dit was ook al zo bij de vorige betermelding van verweerder. De functies die geduid zijn kunnen niet door eiseres worden uitgeoefend. Zeker niet de functie van administratief medewerker (document scannen), gezien haar klachten aan haar handen. De verzekeringsarts gaat voorbij aan het feit dat bij de functies veelal met computers wordt gewerkt. Zij is op dit moment niet in staat om werkzaamheden te verrichten. Eiseres geeft aan dat het lijkt of de verzekeringsarts de fibromyalgieklachten niet serieus neemt. Eiseres acht het niet zorgvuldig dat de verzekeringsarts geen contact heeft opgenomen met de reumatoloog. De artroseklachten zijn niet meegenomen op datum geding. Eiseres verzoekt om een onafhankelijke deskundige te benoemen om de beperkingen van eiseres vast te stellen.
4. De rechtbank stelt vast dat de eerdere Ziektewet-beoordeling (TVB2) nu niet ter discussie staat. De uitkomsten daarvan worden, gelet op het hiervoor genoemde besluit van 24 juli 2018 - dat is gehandhaafd bij het besluit van 12 februari 2019, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend -, in de onderhavige procedure als vaststaand aangenomen.
5.1
Ingevolge artikel 19, eerste lid en vierde lid, van de ZW heeft iemand recht op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van “zijn arbeid”. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden. Met “zijn arbeid” wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding verrichte werk. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft overwogen in de uitspraak van 28 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4920), lijdt deze regel echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de Wet WIA.
5.2
De rechtbank acht het, evenals verweerder, in de rede liggen dat na een geschiktverklaring met toepassing van artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW, indien niet in een andere functie is hervat, bij nieuwe ziekmeldingen eveneens als beoordelingsmaatstaf geldt dat geen sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid (artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder a van de ZW), als betrokkene in staat is om ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de eerdere geschiktverklaring te vervullen.
6.1
Eiseres is op 12 juni 2019 gezien door de primaire verzekeringsarts. Deze arts heeft lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Daarbij is de diagnose fibromyalgie en arthrosen in handen en voeten gesteld. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van
12 juni 2019 aangegeven dat hoewel de klachten verergerd zijn, de beperkingen gelijk zijn gebleven aan die van de FML van 26 juni 2018. Eiseres moet daarom geschikt worden geacht om tenminste één van de geduide functies uit te kunnen voeren; gedacht wordt hierbij aan één van de lichtste functies: administratief medewerker (document scannen).
6.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b opnieuw naar de medische situatie van eiseres gekeken. In zijn rapport van 17 september 2019 heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat bij functioneel onderzoek door de primaire verzekeringsarts en deze arts er geen significante wijzigingen zijn te zien in vergelijking met het onderzoek in juni 2018. Eiseres heeft in juni 2018 reeds aangegeven dat zij pijn aan de rechterknie en beide handen had. Er is toen al rekening gehouden met beperkingen ten aanzien van de handen, voeten en knieën. De destijds aangegeven beperkingen waren ruim en voor verdergaande beperkingen wordt geen aanleiding gezien. De subjectieve toename van klachten en beperkingen zijn niet in overeenstemming met de objectieve gegevens. De geduide functies kunnen derhalve als ongewijzigd mogelijk worden geacht, zeker een functie als telefoniste/receptioniste en administratief medewerker. Die functie is lichamelijk in het geheel niet belastend, aldus de verzekeringsarts b&b. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak is af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Eiseres was per 29 maart 2019 niet arbeidsongeschikt te achten voor de maatgevende arbeid.
7. De rechtbank is van oordeel dat de medische onderzoeken op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden en dat er voldoende onderzoek is verricht. Beide verzekeringsartsen hebben eiseres gezien en aan al haar klachten aandacht besteed. Uit voornoemde rapportage van 17 september 2019 blijkt dat de verzekeringsarts b&b ook beschikte over dossiergegevens van de eerdere Ziektewet-beoordeling (TVB2) en daarvan studie heeft gedaan. Er is derhalve geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts b&b een onjuist en/of incompleet beeld had van de lichamelijke klachten. De stelling van eiseres dat haar klachten niet serieus genomen zijn, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Eiseres heeft in bezwaar voorts geen aanvullende medische informatie overgelegd. De stelling van eiseres dat ten onrechte geen medische informatie is ingewonnen bij de reumatoloog slaagt ook niet. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat eiseres de medische bevindingen bij de specialist goed kan overbrengen en verwoorden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om de verzekeringsarts b&b hierin niet te volgen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts b&b blijkens vaste jurisprudentie in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 17 september 2019 afdoende gemotiveerd dat er in dit geval geen aanleiding bestond voor het inwinnen van nadere informatie. Ten aanzien van de door eiseres in beroep overgelegde brief van de reumatoloog van 7 november 2019, die ziet op consulten bij de polikliniek Reumatologie op 2 november 2018 en 28 november 2018, heeft de verzekeringsarts b&b in zijn aanvullende rapport van 2 april 2020 aangegeven dat deze informatie al goed was doorgegeven tijdens het primair onderzoek en in bezwaar. De informatie bevestigt datgene dat al bekend was. De stelling van eiseres dat de artroseklachten niet zijn meegenomen, volgt de rechtbank dan ook niet.
8. Voor wat betreft de juistheid van de medische beoordeling overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet in het door eiseres aangevoerde geen reden het oordeel van de verzekeringsarts b&b met betrekking tot de medische klachten van eiseres niet te volgen. Nu de gestelde verdergaande dan wel toenemende beperkingen door eiseres niet met objectief medische bevindingen, welke zien op de datum in geding, zijn onderbouwd, wordt, zonder aan de beleving van de klachten door eiseres afbreuk te willen doen, geen aanleiding gezien om de door verweerder (eerder) vastgestelde (en thans gehandhaafde) beperkingen als onjuist aan te merken.
9. Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op toereikende gronden berust. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals verzocht door eiseres.
10. Voor wat betreft het betoog van eiseres dat het gezien haar beperkingen voor haar onmogelijk is om de werkzaamheden die behoren bij de geduide functies uit te voeren, overweegt de rechtbank dat nu de eerdere Ziektewet-beoordeling (TVB2) in rechte is komen vast te staan, en uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, de passendheid van de aan de hand van de FML van 25 juni 2018 geduide functies als zodanig in beginsel niet meer ter discussie staat.
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn aanvullend rapport van 2 april 2020 aangegeven dat de functies telefoniste/receptioniste en administratief medewerker in het geheel fysiek niet zwaar belastend zijn en zonder meer haalbaar worden geacht. De functionele bevindingen van de reumatoloog (geen zwellingen en geen bewegingsbeperkingen) komen overeen met de bevindingen van de primaire arts en de verzekeringsarts b&b. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit standpunt van de verzekeringsarts b&b niet te volgen.
11. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres om een ZW-uitkering per 29 maart 2019 terecht heeft afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2020.
griffier rechter
De griffier is verhinderd om mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.