ECLI:NL:RBDHA:2020:11728
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verrekening van te veel ontvangen bijstand en de inlichtingenverplichting van de bijstandsgerechtigde
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Westland. De eiser ontving vanaf 4 maart 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. In het kader van een heronderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening heeft de gemeente vastgesteld dat er in april 2019 te veel bijstand was verstrekt. Dit leidde tot een besluit van 5 juni 2019 waarin de bijstandsuitkering werd gewijzigd en de te veel verstrekte bijstand werd verrekend met de uitkering van mei 2019. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de gemeente.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 26 en 29 april 2019 bedragen op zijn bankrekening heeft gestort, die door de gemeente als inkomen zijn aangemerkt. Eiser betwistte dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden en stelde dat de stortingen afkomstig waren van gepind en later teruggestort geld. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat de stortingen geen inkomen betroffen en dat hij had moeten informeren over deze stortingen.
De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht de bijstandsverlening had aangepast en dat het beroep van eiser ongegrond was. Wel werd vastgesteld dat de gemeente het beroep van eiser op artikel 6 van het EVRM niet had betrokken in de heroverweging, wat in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank besloot echter dit gebrek te passeren, omdat het beroep kennelijk niet kon slagen. Eiser werd in de proceskosten van het beroep vergoed en het griffierecht werd aan hem terugbetaald.