4.6.De rechtbank overweegt dat uit het EVC blijkt dat de feitelijk door eiser verrichte werkzaamheden zijn gemeten aan die van de functie van OS A. Het gaat in het geval van eiser, anders dan verweerder heeft gesteld, niet slechts om een beoordeling van competenties. De beoordeling van de werkervaring van eiser door de assessoren heeft plaatsgevonden aan de hand van een portfolio, een cognitieve capaciteiten test, een feedbackscan en een criterium gericht interview. Bij de cognitieve capaciteiten test is vastgesteld dat eiser over een hoog HBO werk- en denkniveau beschikt. De rechtbank stelt vast dat de in de portfolio opgenomen verrichte werkzaamheden zien op de gehele periode waarin eiser de tijdelijke werkzaamheden op het gebied van de dumping-problematiek heeft verricht. Gemotiveerd is geoordeeld dat eiser heeft aangetoond dat hij werkervaring heeft ter zake van zes kernactiviteiten. De rechtbank stelt voorts vast dat deze in het EVC beoordeelde kernactiviteiten overeenkomen met de activiteiten zoals die expliciet zijn benoemd in het onderdeel “activiteiten en resultaten” in de functiebeschrijving OS A.
Verweerder stelt dat met name de beleidsinzet niet te herkennen is.
Eiser stelt met verwijzing naar het EVC dat de beleidsinzet is terug te vinden in de webapp Dumpingen die eiser zelf, met ondersteuning van de Politieacademie en voor de organisatie kostenbesparend, heeft ontwikkeld voor de politie en ketenpartners, zoals Waterschappen en Omgevingsdiensten. Deze app bevat een databank met informatie, foto’s en protocollen om het werk van medewerkers die in de praktijk worden geconfronteerd met dumpingen te vergemakkelijken en daaraan richting te geven. Ditzelfde geldt ook voor het ontwikkelen van de BVH-code M0111. De dumpingen werden in de politiesystemen niet eenduidig geregistreerd en met deze code, die na de implementatie in 2015 onbetwist tot betere resultaten heeft geleid, kan in alle regio’s en landelijk een betere probleemanalyse op het gebied van dumpingen worden gemaakt. Voorts heeft eiser een concept landelijk protocol gemaakt voor de meldkamers, voor een eenduidige aansturing van de medewerkers op het gebied van dumpingen. Door organisatorische aanwijzingen heeft eiser dit niet kunnen afronden. De regio Limburg heeft hier op voortgebouwd.
De rechtbank stelt vast dat volgens de beoordeling in het EVC met deze activiteiten is voldaan aan de kernactiviteit “Monitoren op juist gebruik van beleid en beleidsproducten”, welke nader is omschreven als “Het vanuit specialisatie in de praktijk analyseren, monitoren, en evalueren van reeds vastgestelde of nieuwe werkwijzen, uitvoeringskaders- en procedures, instrumenten, methoden`en technieken zodat de effectiviteit in de uitvoeringspraktijk verbetert of zodat de effectiviteit in de opsporing verbetert”. De rechtbank kan deze beoordeling goed volgen. De enkele stelling van verweerder dat deze activiteiten, en met name het ontwikkelen van de app, niet vallen onder beleidsinzet conform de beschreven methode acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en derhalve ontoereikend om tot een ander oordeel te komen. Dat geldt ook voor de betwisting door verweerder dat eiser voldoet aan de kernactiviteit deskundigenoverdracht. Ook op dit punt ziet de rechtbank geen reden om de beoordeling in het EVC, dat eiser met het veelvuldig geven van presentaties, zowel intern als extern, waarvan enkele zijn opgenomen in het portfolio, en het signaleren van leermomenten als verwerking van gegevens foutief gebeurt, heeft laten zien dat hij deze activiteit ook heeft verricht. Verweerder heeft ook overigens niet genoegzaam onderbouwd dat de beoordeling in het EVC onjuist is en evenmin dat de door eiser verrichte werkzaamheden te beschouwen zijn als uitvoerende operationele politietaken. Uit het EVC en het portfolio kan niet worden afgeleid dat de werkzaamheden waren beperkt tot het in kaart brengen van informatie en het meewerken aan opsporingsonderzoeken. Veeleer ontstaat daaruit een gedegen onderbouwd beeld dat eiser een specifieke deskundigheid heeft opgebouwd op het gebied van de aanpak van dumpingen die zich heeft vertaald in activiteiten die in verwegende mate passen bij de niveaubepalende werkzaamheden in de functie van OS A. Uit het voorgaande volgt dat door eiser genoegzaam is onderbouwd dat hij in overwegende mate heeft voldaan aan de niveaubepalende elementen van de functie van OS A. De door verweerder gegeven motivering dat dit niet het geval zou zijn acht de rechtbank ontoereikend. Die motivering kan de weigering om eiser op die functie te plaatsen dan ook niet dragen.
5. Het beroep is gelet hierop gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De uitzonderingsmogelijkheden op de hoorplicht van artikel 7:3 van de Awb moeten restrictief worden gehanteerd. Er is pas sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. De rechtbank is van oordeel dat aan die voorwaarde in dit geval niet was voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om eiser te horen alvorens op het bezwaar te beslissen en verweerder heeft daar ten onrechte van afgezien. Ook gelet hierop is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Het ligt in de rede dat verweerder eiser alsnog hoort op zijn bezwaar en naar aanleiding daarvan met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen opnieuw op het bezwaar beslist. Daarom voorziet de rechtbank niet zelf in de zaak en wordt ook geen bestuurlijke lus toegepast.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).