ECLI:NL:RBDHA:2020:11739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
SGR 20/6496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om bijzondere bijstand voor medicinale cannabis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bijzondere bijstand aanvroeg voor de kosten van medicinale cannabis. De verzoeker, die lijdt aan Multiple Sclerose (MS), had eerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, welke door het college van burgemeester en wethouders van Leiden was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de kosten voor medicinale cannabis gedeeltelijk door de zorgverzekeraar worden vergoed en dat er geen dringende redenen waren om van deze regel af te wijken.

De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen zitting heeft plaatsgevonden vanwege de coronamaatregelen, maar dat de verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is het griffierecht te betalen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat, hoewel de situatie van de verzoeker complex en nijpend is, er geen zeer dringende redenen zijn die het verstrekken van bijzondere bijstand rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep over wat als een acute noodsituatie kan worden beschouwd.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat dit oordeel is gebaseerd op een juridische weging en niet afdoet aan de feitelijke medische situatie van de verzoeker. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de verzoeker kampt met zenuwpijnen die zijn kwaliteit van leven aantasten, maar dat hij niet voldoet aan de vereisten voor bijzondere bijstand. De uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, in aanwezigheid van griffier mr. D.W.A. van Weert, en is openbaar uitgesproken op 13 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6496

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. P.H.W. Spoelstra),

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder(gemachtigde: M. Stokkel).

ProcesverloopBij besluit van 29 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis afgewezen.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Als gevolg van de getroffen maatregelen rondom het coronavirus heeft met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van het griffierecht. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe. De voorzieningenrechter acht – ondanks het ontbreken van de bankafschriften waar verzoeker naar verwijst – op basis van de overige stukken, waaronder zijn dakloosheid, voldoende aannemelijk gemaakt dat verzoeker niet in staat is het griffierecht te voldoen.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoeker lijdt al enige tijd aan de neurologische aandoening Multiple Sclerose (MS). Hij gebruikt al jaren medicinale cannabis ter bestrijding van zijn pijnklachten. Tot september 2019 zijn de kosten hiervan door verweerder vergoed. Bij aanvraag van 1 september 2020 heeft verzoeker verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat het gaat om (medische) kosten die geheel of gedeeltelijk worden vergoed door de zorgverzekeraar. Er zijn volgens verweerder geen dringende redenen om hiervan af te wijken.
4. Verzoeker voert aan dat er een noodzaak tot verstrekking van de bijzondere bijstand bestaat. In de rapportage sociaal medische advisering van 8 juni 2011 is beschreven op welk pijnniveau verzoeker moet leven vanwege zijn MS. Medisch specialist W.Z. Chiu heeft de noodzaak op 1 september 2020 onderschreven en verklaart dat andere medicijnen niet helpen en de neuropatische pijn aldus als refractair moeten worden bestempeld. Verzoeker kan de cannabis niet zelf bekostigen. Los daarvan heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker op 22 oktober 2020 onderbroken omdat verzoeker geld heeft geleend om de cannabis te bekostigen. Hieruit blijkt dat ook sprake is van een financiële noodsituatie.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker heeft een verklaring overgelegd van zijn behandeld neuroloog, W.Z. Chiu, waaruit blijk dat als verzoeker verstoken blijft van zijn medicinale cannabis, dit significante psychische gevolgen voor verzoeker kan hebben.
6. Verzoeker betwist niet dat artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) in de weg staat aan het verstrekken van bijzondere bijstand aan verzoeker voor de kosten van medicinale cannabis. De voorzieningenrechter begrijpt het verzoek dan ook aldus dat het geschil zich beperkt zich tot de vraag of bij verzoeker sprake is van zeer dringende redenen, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw, die maken dat toch bijstand moet worden verleend. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe het volgende.
7. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden toch bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Voor het aannemen van zeer dringende redenen dient onder meer vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben (zie de uitspraak van de CRvB van 3 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2988).
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht weliswaar dat de situatie van verzoeker complex en nijpend is, maar zijn hierin geen zeer dringende redenen, zoals uitgewerkt in de jurisprudentie, gelegen, op grond waarvan verweerder aan verzoeker bijzondere bijstand moet verlenen. Op 5 november 2018 heeft de GGD een advies uitgebracht waarin is beoordeeld in hoeverre het gebruik van medicinale cannabis door verzoeker noodzakelijk is. Uit dit advies volgt dat het staken van het gebruik van de medicinale cannabis tot gevolg zal hebben dat de pijnklachten van verzoeker zullen toenemen maar dat dit geen levensbedreigende situatie voor verzoeker zal opleveren. Uit de rapportage sociaal medische advisering van 8 juni 2011 waar verzoeker naar verwijst blijkt slechts de noodzaak tot het gebruik van medicinale cannabis, maar niet dat verzoeker bij een gebrek daaraan in een levensbedreigende situatie terechtkomt. Voorts heeft verzoeker zijn betoog dat hij in een financiële noodsituatie verkeerd, niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Ook in de rapportage aanvraag bijzondere bijstand van 28 september 2020 wordt overwogen dat uit gesprekken met verzoeker en zijn begeleider van de Stichting Binnenvest, nooit signalen zijn ontvangen dat sprake zou zijn van een acute noodsituatie. De voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat van een dergelijke acute noodsituatie geen sprake is en aldus geen dringende redenen kunnen worden aangenomen om af te wijken van artikel 15 van de Pw.
9. De voorzieningenrechter hecht eraan te benadrukken dat dit oordeel is gebaseerd op een juridische weging en zij hiermee geen afbreuk wenst te doen aan de feitelijke medische situatie van verzoeker. De voorzieningenrechter is zich in dit licht bewust van het feit dat verzoeker kampt met zenuwpijnen die de kwaliteit van zijn leven aantasten, maar komt op basis van het verzoek desondanks tot het voorlopig oordeel dat verzoeker niet aan de vereisten voldoet om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel