ECLI:NL:RBDHA:2020:12035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
NL20.14497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag door niet tijdig nemen van besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Syrische nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 19 november 2019 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 3 mei 2019. De rechtbank had eerder, op 21 januari 2020, geoordeeld dat de staatssecretaris binnen vier weken een besluit moest nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,-.

Eiser heeft op 23 juli 2020 opnieuw beroep ingesteld, omdat de staatssecretaris niet tijdig had beslist. De staatssecretaris voerde aan dat de coronamaatregelen de besluitvorming hadden vertraagd en dat er sprake was van overmacht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris inderdaad niet in staat was om tijdig te beslissen door de coronamaatregelen, maar dat de dwangsom vanaf 19 februari 2020 tot 16 maart 2020 wel was verbeurd.

De rechtbank concludeerde dat op het moment van indiening van het beroep de dwangsomperiode nog niet was verstreken, waardoor de prikkel voor de staatssecretaris om een besluit te nemen nog steeds aanwezig was. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14497

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] , van Syrische nationaliteit, eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 19 november 2019 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een
besluit door verweerder op zijn aanvraag van 3 mei 2019.
Bij uitspraak van 21 januari 2020 (NL19.28044) van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, is het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard en is bepaald dat verweerder binnen vier weken na deze uitspraak een alsnog een besluit neemt, indien de aanvraag wordt afgedaan in de Algemene Asielprocedure en binnen 8 weken na deze uitspraak indien de aanvraag wordt afgedaan in de Verlengde Asielprocedure. De rechtbank heeft voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Op 23 juli 2020 heeft eiser onderhavig beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 3 mei 2019.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Verweerder heeft op 24 augustus 2020 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 1 september 2020 op het verweerschrift gereageerd.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Verweerder stelt zich in het verweerschrift van 24 augustus 2020 op het volgende standpunt. Uit de uitspraak van de rechtbank van 21 januari 2020 volgt dat verweerder uiterlijk op 18 februari 2020 een beslissing had moeten nemen in de Algemene Asielprocedure. Verweerder heeft eiser op 3 maart 2020 uitgenodigd voor het eerste en nader gehoor. Dit gehoor zou op 31 maart 2020 plaatsvinden. Dit gehoor is uitgesteld, als gevolg van het coronavirus. Verweerder heeft aldus aan voormelde uitspraak tot op heden geen gevolg kunnen geven. Vanaf 16 maart 2020 zijn alle gehoren geannuleerd en is de IND wegens overmacht niet in staat om te beslissen op de aanvraag van eiser. Een rechterlijke dwangsom gedurende de overmachtssituatie komt niet voor rekening van verweerder. Verweerder verzoekt de rechtbank dan ook om geen dwangsom te berekenen over de dagen vanaf 16 maart 2020 tot en met 19 juli 2020. Thans is de hoorcapaciteit van het fysiek horen, het telehoren en het schriftelijk horen gezamenlijk nog steeds niet op de helft ten opzichte van de periode voor de coronacrisis. Evenwel heeft verweerder gekozen voor 19 juli 2020 als einddatum van de overmachtssituatie, nu verweerder steeds beter in staat is om gehoren in te plannen en af te nemen. Verweerder is van oordeel dat de IND over de periode gedurende welke de tegen de verspreiding van het virus gerichte maatregelen van kracht zijn, derhalve van 16 maart 2020 tot en met 19 juli 2020 wegens overmacht geen (verdere) dwangsommen verschuldigd is. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 3 juli 2020 [1] . De dwangsom is gaan lopen vanaf 19 februari 2020 tot en met 15 maart 2020. De dwangsom is gestuit per 16 maart 2020 en weer gaan lopen vanaf 20 juli 2020. De dwangsom is derhalve pas volledig verschuldigd op 19 november 2020. Voor zover de rechtbank voormeld standpunt niet zou volgen en van oordeel is dat de opschorting van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 duurt, zoals eerder is geoordeeld door rechtbank Arnhem in de hiervoor genoemde uitspraak van 3 juli 2020, dan zou de volledige rechterlijke dwangsom verschuldigd zijn op 15 september 2020. Nu de maximale dwangsom nog niet is bereikt, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk. Ter onderbouwing hiervan verwijst verweerder naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 25 oktober 2019, met nummer ECLI:NL:RBDHA:2019:11476.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Nu de rechtbank bij uitspraak van 21 januari 2020 verweerder heeft opgedragen binnen vier weken na deze uitspraak alsnog een besluit te nemen, had verweerder dit op 18 februari 2020 moeten doen. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in zijn uitspraak van 3 juli 2020 overwogen dat wegens het uitbreken van de coronapandemie en de plotselinge maatregelen die zijn getroffen om de verspreiding van het coronavirus in te perken, voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake was van een situatie waarin verweerder niet bij machte was om een besluit te kunnen nemen op de asielaanvraag. De rechtbank volgt zittingsplaats Arnhem in dit standpunt. Vanaf 19 februari 2020 verbeurt verweerder een dwangsom van € 100,- per dag. Het maximum van de dwangsom is in voornoemde uitspraak van 21 januari 2020 bepaald op € 15.000,-. Dat betekent dat over een periode van 150 dagen na 19 februari 2020 tot 16 maart 2020 en van 16 mei 2020 tot 15 september 2020 de dwangsomperiode is volgelopen. Op 23 juli 2020, de datum dat het onderhavige beroep is ingediend, was de dwangsomperiode dus nog niet verstreken. De prikkel om een besluit te nemen was ten tijde van de indiening van het onderhavige beroep dus nog steeds aanwezig. Daarom zal de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
A.C. Karels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.