In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, bestaande uit drie personen, en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk. De zaak betreft een handhavingsbesluit dat aan eiser [eiser 1] was opgelegd, waarin hij werd gelast om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van zijn perceel te beëindigen. Dit besluit volgde op eerdere controles door de Omgevingsdienst West-Holland, waarbij geconstateerd werd dat het perceel niet werd gebruikt voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf, maar voor de opslag van auto’s en auto-onderdelen, wat in strijd is met de geldende agrarische bestemming.
Eisers hebben tegen het handhavingsbesluit bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat het gebruik van het perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de last onder dwangsom onvoldoende concreet was geformuleerd, waardoor het voor eiser onduidelijk was welke voertuigen verwijderd moesten worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat zowel het primaire als het bestreden besluit in strijd met de Algemene wet bestuursrecht was genomen, omdat de omschrijving van de te nemen herstelmaatregelen niet duidelijk genoeg was.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is bepaald dat het betaalde griffierecht aan eisers moet worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en duidelijkheid in handhavingsbesluiten.