Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] , eiseres,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
Het beroep tegen het bestreden besluit
.
-een schoolrapport;
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Eritrese vrouw, had de aanvraag ingediend in het kader van nareis om bij haar referent in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet voldoende had aangetoond en er geen bewijsnood was aangenomen. Eiseres had eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift, maar de rechtbank oordeelde dat zij geen belang meer had bij deze beoordeling, aangezien er inmiddels een inhoudelijke beslissing was genomen.
De rechtbank heeft de feiten in de zaak in overweging genomen, waaronder het huwelijk van eiseres met haar referent in Ethiopië en de documenten die zij had overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres niet in bewijsnood verkeerde en dat de overgelegde documenten niet als substantieel bewijs voor haar identiteit konden worden aangemerkt. Eiseres had geen officiële identiteitsdocumenten overgelegd en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de overgelegde indicatieve documenten niet als bewijs konden dienen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had afgezien van een identificerend gehoor. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de bezwaren van eiseres niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.