In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Burkinese man, heeft op 30 juni 2020 een asielaanvraag ingediend, nadat hij in december 2017 illegaal Nederland was binnengekomen vanuit Frankrijk. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser zonder gegronde reden jaren had gewacht met het indienen van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft voldaan aan zijn samenwerkingsverplichting en dat de externe geloofwaardigheidsindicatoren niet bij elke tegenwerping betrokken hoeven te worden. Eiser heeft niet voldaan aan de voorwaarden voor het voordeel van de twijfel, zoals gesteld in artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank concludeert dat er geen gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade is, en verklaart het beroep ongegrond.