ECLI:NL:RBDHA:2020:12818
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Libische eiser op grond van kennelijk ongegrondheid en geloofwaardigheid van verklaringen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Libische eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, geboren in Libië, had zijn aanvraag gebaseerd op de stelling dat hij problemen ondervond vanwege zijn vader, die kolonel was in het leger onder Khaddafi, en de moord op zijn broer. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst door de verweerder werden gevolgd, maar dat de problemen die hij stelde te hebben ondervonden ongeloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk door de stam Ouled Sliemane werd gezocht, en dat zijn verklaringen over de achtervolgingen en de omstandigheden in Libië tegenstrijdig en vaag waren. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht de aanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen op basis van artikel 30b van de Vreemdelingenwet 2000, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 december 2020, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.