ECLI:NL:RBDHA:2020:12922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/1680 en 20/1681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende bewijs van oprechte huwelijksrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2020 uitspraak gedaan in het kader van een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Albanese man, had op 23 september 2019 een aanvraag ingediend om bij zijn Roemeense echtgenote te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat er geen oprechte huwelijksrelatie bestond, maar dat het huwelijk enkel was aangegaan om gebruik te maken van het recht op vrij verkeer en verblijf in de EU.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat is geweest om met objectieve stukken aan te tonen dat zijn huwelijk met referente een oprechte basis heeft. Eiser had eerder al een aanvraag gedaan die was afgewezen op basis van ongeloofwaardige verklaringen tijdens een hoorzitting. Ondanks het overleggen van enkele documenten ter ondersteuning van zijn aanvraag, zoals getuigenverklaringen en foto’s, oordeelde de rechtbank dat deze onvoldoende waren om de oprechtheid van de relatie aan te tonen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er sprake was van een schijnrelatie.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser had geen aanleiding kunnen vinden voor een huisbezoek of nader onderzoek naar de oprechtheid van de relatie, en de rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/1680 (beroep)
AWB 20/1681 (voorlopige voorziening)
[V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1997, van Albanese nationaliteit, eiser en verzoeker, (eiser)
(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Met het besluit van 8 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 23 september 2019 om een verblijfsdocument EU/EER als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Met het besluit van 11 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Op 28 februari 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift en een verzoek om voorlopige voorziening van eiser ontvangen. Het verzoek om voorlopige voorziening dient om de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank/voorzieningenrechter (de rechtbank) heeft de zaak behandeld op de zitting van 2 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook waren op de zitting aanwezig K. Cici, tolk Albanees en [naam 1] (referente).

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1.1
Eiser beoogt verblijf bij referente, die de Roemeense nationaliteit heeft. Eiser heeft hiertoe eerder op 3 oktober 2017 verzocht om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. In die procedure zijn eiser en referente op 7 maart 2018 afzonderlijk gehoord. Verweerder heeft de aanvraag vervolgens afgewezen en de afwijzing in bezwaar gehandhaafd, omdat eiser en referente tijdens dit gehoor ongeloofwaardig, tegenstrijdig en bevreemdingwekkend hebben verklaard. Hierdoor was er volgens verweerder sprake van een schijnrelatie. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep ingesteld tegen voornoemde beslissing op bezwaar bij uitspraak van 5 maart 2019 [1] ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingediend. Eiser en referente zijn vervolgens op [datum] 2019 in Albanië met elkaar gehuwd.
1.2
Op 23 september 2019 heeft eiser een nieuwe aanvraag om een verblijfsdocument EU/EER ingediend om te verblijven bij referente. Eiser heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij inmiddels is gehuwd met referente. Ook heeft hij ter onderbouwing van de huwelijksrelatie foto’s van de woning, twee getuigenverklaringen en één afschrift van een gezamenlijke bankrekening overgelegd.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en de afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd, omdat eiser en referente een huwelijk zijn aangegaan met als enig doel het in de Richtlijn 2004/38/EG neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten. Volgens verweerder heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een oprechte huwelijksrelatie.
3. Eiser bestrijdt dat geen sprake zou zijn van een oprechte huwelijksrelatie. Ten onrechte houdt verweerder vast aan de tegenstrijdigheden zoals afgelegd in de afzonderlijke verhoren van 7 maart 2018. Volgens eiser is voldoende bewijs overgelegd ter onderbouwing van de oprechtheid van de relatie, waarin verweerder op zijn minst aanleiding had moeten zien om nader onderzoek naar de relatie te verrichten. Verweerder heeft in dit geval niet kunnen afzien van horen, aldus eiser.
4.1
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3755), kan niet worden uitgesloten dat na het aangaan van een schijnrelatie alsnog een oprechte relatie ontstaat. Wel is de rechtbank met verweerder van oordeel dat nu in een eerdere procedure in rechte vast is komen te staan dat tussen eiser en referente geen sprake was van een oprechte relatie, het aan eiser is om aan te tonen dat het huwelijk ten tijde van het indienen van deze aanvraag geen schijnhuwelijk betrof. De bewijslast ligt dan ook bij eiser.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat het eiser niet is gelukt om met objectieve stukken te onderbouwen dat aan het huwelijk een oprechte relatie ten grondslag ligt en dat feitelijk invulling wordt gegeven aan dit huwelijk. Verweerder heeft de door eiser overgelegde stukken naar het oordeel van de rechtbank op juiste wijze gewaardeerd. Van de gezamenlijke bankrekening is slechts één afschrift overgelegd, waaruit blijkt dat [naam 2] vanuit Albanië op 4 juli 2019 een bedrag van € 2.000,- heeft overgemaakt. Dit enkele afschrift toont niet aan dat tussen eiser en referente sprake is van een economische verstrengeling. Ten aanzien van de overgelegde getuigenverklaringen van eisers oom en de verhuurder van de woning (die ook de buurman is) heeft verweerder terecht overwogen dat sprake is van summiere verklaringen die niet nader geconcretiseerd zijn en niet afkomstig zijn uit een objectieve bron. Ook aan de foto’s van de woning en de verklaring over de woning dat deze enkel geschikt is voor gezamenlijke bewoning in de vorm van een affectieve relatie, heeft verweerder niet de door eiser gewenste waarde hoeven hechten. Dit zegt immers niets over de oprechtheid van de relatie. Het had op de weg van eiser gelegen om de gestelde relatie met referente en de eventueel doorgemaakte groei daarvan, mede onder verwijzing naar de dagelijkse relationele gang van zaken, nader feitelijk in te vullen. Dat is echter niet gebeurd. Zoals op zitting is aangegeven had eiser ter onderbouwing van de gestelde relatie bijvoorbeeld WhatsApp-gesprekken tussen hem en referente en bankafschriften over kunnen leggen. Ook heeft eiser nagelaten om toe te lichten waarom in de eerdere procedure tegenstrijdig is verklaard.
4.3
Gelet op de bewijslastverdeling en de zeer beperkte onderbouwing van eiser van de oprechtheid van de huwelijksrelatie, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van een huisbezoek, naar de oprechtheid van de relatie uit te voeren.
4.4
Eisers betoog dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, slaagt evenmin. Gelet op het primaire besluit en hetgeen eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar niet zou kunnen leiden tot een andersluidend besluit en dat er dus sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar.
5. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening dient om de uitzetting te verbieden tot vier weken nadat is beslist op het beroep. Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Over het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/1680,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/1681,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. F. Grundmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
(voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.AWB 18/5302.