Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
Procesverloop
Overwegingen
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
Over het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2020 uitspraak gedaan in het kader van een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Albanese man, had op 23 september 2019 een aanvraag ingediend om bij zijn Roemeense echtgenote te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat er geen oprechte huwelijksrelatie bestond, maar dat het huwelijk enkel was aangegaan om gebruik te maken van het recht op vrij verkeer en verblijf in de EU.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat is geweest om met objectieve stukken aan te tonen dat zijn huwelijk met referente een oprechte basis heeft. Eiser had eerder al een aanvraag gedaan die was afgewezen op basis van ongeloofwaardige verklaringen tijdens een hoorzitting. Ondanks het overleggen van enkele documenten ter ondersteuning van zijn aanvraag, zoals getuigenverklaringen en foto’s, oordeelde de rechtbank dat deze onvoldoende waren om de oprechtheid van de relatie aan te tonen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er sprake was van een schijnrelatie.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser had geen aanleiding kunnen vinden voor een huisbezoek of nader onderzoek naar de oprechtheid van de relatie, en de rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.