ECLI:NL:RBDHA:2020:13007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/3138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv nareis wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. Eiseres, een Iraanse vrouw, had de aanvraag te laat ingediend, wat leidde tot een kennelijk ongegrond verklaard bezwaar door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks de argumenten van eiseres dat de aanvraag door omstandigheden bij Vluchtelingenwerk niet tijdig was ingediend. De rechtbank verwees naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat de handhaving van de termijn door verweerder in overeenstemming was met de wetgeving. Eiseres had ook aangevoerd dat er bijzondere feiten en omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet opgingen. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten de aanvraag af te wijzen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en zij werd gewezen op de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,
V-nummer: […]
gemachtigde: mr. W. de Vilder,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. E. van Hoof.

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een mvv [1] te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden in Breda op 17 september 2020. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig referent [naam] en tolk M. Kurdi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Referent is de echtgenoot van eiseres. Hij is op 4 juli 2017 door verweerder in het bezit gesteld van een asielvergunning voor bepaalde tijd. Op 12 oktober 2018 heeft referent ten behoeve van de overkomst van eiseres naar Nederland een mvv ‘nareis’ aangevraagd.
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat deze niet is ingediend binnen de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 29, vierde lid, van de Vw [2] . Verweerder ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
3. Volgens eiseres is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Referent is op de dag dat hij zijn verblijfsvergunning ontving direct naar Vluchtelingenwerk gegaan om de nareisaanvraag in gang te zetten. Door de hoge instroom aan asielzoekers en de inzet van onervaren vrijwilligers bij Vluchtelingenwerk is verzuimd de aanvraag tijdig in te dienen. Eiseres stelt verder dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die nopen tot afwijking van het beleid. De veiligheidssituatie van eiseres en de kinderen in Iran is door verweerder niet bij de beoordeling betrokken. Er is volgens eiseres bovendien onvoldoende aandacht besteed aan de gevolgen van het besluit en de stappen die zij moeten nemen om alsnog tot gezinshereniging te komen, terwijl het de taak van verweerder is om hen hierover te informeren. Daarbij speelt ook mee dat de kinderen inmiddels meerderjarig zijn. Eiseres vindt steun voor deze stelling in onder andere de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 12 juni 2019 [3] . Verweerder had volgens haar moeten kijken naar het doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn [4] . Verder is er volgens eiseres in strijd gehandeld met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Tot slot stelt zij dat de hoorplicht is geschonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat die niet binnen de termijn van drie maanden is ingediend en verwijst daartoe naar het arrest K. en B. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 november 2018 [5] en de uitspraak van de Afdeling [6] van 27 december 2018 [7] . Uit deze jurisprudentie volgt dat verweerders wijze van handhaven van deze termijn verenigbaar is met artikel 12, eerste lid, derde alinea, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om daar anders over te oordelen.
5. Verweerder heeft bovendien in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Dat referent voor het indienen van de aanvraag een beroep heeft gedaan op Vluchtelingenwerk, ontslaat eiseres en/of referent immers niet van de eigen verantwoordelijkheid daarvoor. Zoals de Afdeling ook heeft overwogen in de uitspraak van 15 mei 2019 [8] zijn fouten van een door een referent of vreemdeling ingeschakelde gemachtigde of hulppersoon, waaronder Vluchtelingenwerk, in de regel geen reden om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. In de stelling dat er fouten zijn gemaakt door de hoge instroom van asielzoekers en de inzet van onervaren vrijwilligers bij Vluchtelingenwerk heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om van dit uitgangspunt af te wijken, te meer nu eiseres deze stelling niet nader heeft onderbouwd.
6. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt in zijn verweerschrift, kan de stelling van eiseres dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die nopen tot afwijking van het beleid niet worden gevolgd. De aanvraag is immers afgewezen op grond van het wettelijke vereiste zoals neergelegd in artikel 29, vierde lid, van de Vw en niet op grond van beleid van verweerder. Een beroep op artikel 4:84 van de Awb [9] kan daarom niet slagen.
7. Uit voornoemd arrest K. en B. volgt verder dat verweerder bij het afwijzen van een aanvraag om gezinshereniging informatie moet geven over de gevolgen daarvan en over de maatregelen die de vreemdeling kan nemen om het recht op gezinshereniging uit te oefenen. Verweerder heeft eiseres en referent hier op gewezen door in het primaire besluit te vermelden dat de mogelijkheid open staat om een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM [10] aan te vragen. De stelling van eiseres dat verweerder hiermee niet afdoende aan zijn informatieplicht als bedoeld in het arrest heeft voldaan, volgt de rechtbank niet. Gebleken is dat eiseres inmiddels ook een dergelijke aanvraag heeft ingediend. In die procedure kan zij ook haar veiligheidssituatie en die van de kinderen in Iran aan de orde stellen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet gehandeld in strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel door de aanvraag af te wijzen wegens overschrijding van de driemaandentermijn en te verwijzen naar de reguliere procedure zonder een inhoudelijke beoordeling te maken.
8. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan verweerder van het horen van een belanghebbende afzien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank doet een dergelijke situatie zich hier voor. Verweerder heeft daarom mogen afzien van het horen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf
2.Vreemdelingenwet 2000
4.Richtlijn 2003/86/EG
5.ECLI:EU:C:2018:877
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
9.Algemene wet bestuursrecht
10.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden