ECLI:NL:RBDHA:2020:13552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
NL20.21536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 14 december 2020, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel is opgelegd omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken of belemmeren.

Tijdens de zitting op 23 december 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich aan het toezicht heeft onttrokken, voldoende gemotiveerd zijn. Eiser had zich verstopt in de laadruimte van een vrachtwagen en had geprobeerd illegaal naar Engeland te reizen, wat het onttrekkingsrisico bevestigde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd en dat er geen lichter middel kon worden toegepast.

Eiser voerde aan dat hij voldoende financiële middelen had om een vliegticket naar Albanië te kopen en dat hij bereid was om direct terug te keren. De rechtbank oordeelde echter dat eiser zijn vertrekwens niet voldoende had geconcretiseerd en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd bleef. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21536

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.I.N. Ebecilio).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Eiser voert onder betwisting van de gronden 3a, 3b, 3i en 4c aan dat er geen risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.
2.1.
Verweerder heeft ter zitting de grond 3i laten vallen.
2.2.
Eiser is voorafgaande aan zijn inbewaringstelling aangetroffen in de laadruimte van een vrachtwagen. Daar zat hij verstopt tussen de lading. Hij heeft daarover verklaard dat hij € 1000,- aan een smokkelaar heeft betaald om met een vrachtwagen naar Engeland te gaan. Ook heeft hij verklaard dat hij niemand tot last wilde zijn en gewoon naar Engeland wilde gaan. Door het Schengengebied in te reizen met de bedoeling om illegaal uit te reizen naar Engeland, heeft eiser echter niet voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang bezien met bijlage I, van Verordening (EU) 2016/399 (PB 2016, L 77; hierna: de Schengengrenscode) neergelegde voorwaarden. Ingevolge overweging 42 van de considerans van de Schengengrenscode geldt de visumvrijstelling voor Albanezen niet voor het Verenigd Koninkrijk. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de vrije termijn als bedoeld in artikel 12 van de Vw 2000 nimmer is aangevangen, omdat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen bij grensoverschrijding. De rechtbank wijst op de uitspraak van 7 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1911) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Eisers betoog dat hij gebruik heeft gemaakt van alternatief vervoer door de coronamaatregelen en dat reizen per vrachtwagen goedkoper is dan per vliegtuig, maakt nog niet dat hij zich aan zijn verplichtingen tot grensoverschrijding mag onttrekken. Uit het feit dat eiser probeert op illegale wijze uit te reizen naar Engeland blijkt juist een onttrekkingsrisico. Dit is in de maatregel voldoende gemotiveerd. Gelet op het voorgaande is eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en heeft hij zich gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Gronden 3a en 3b zijn terecht aan eiser tegengeworpen.
2.3.
Op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb volgt uit de gronden 3a en 3b een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden en de motivering daarvan zijn reeds voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. De rechtbank gaat daarom niet in op eisers betwisting van de overige gronden. De beroepsgrond slaagt niet.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Er is sprake van een onevenredige belangenafweging. Eiser had een meldplicht kunnen krijgen zolang zijn terugkeer niet geëffectueerd kan worden door de gevolgen van de coronacrisis. Verweerder heeft ten onrechte niet laten meewegen dat het kerst wordt en dat eiser graag in vrijheid Nederland wil verlaten om bij zijn familie in Albanië te zijn.
3.1.
Gelet op het risico op onttrekking en alle feiten en omstandigheden hoeft verweerder niet het risico te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken wanneer zijn uitzetting in zicht komt. Een lichter middel dan inbewaringstelling volstaat daarom niet voor het gewenste doel, namelijk het effectueren van de uitzetting. Verder zijn er geen omstandigheden die de maatregel voor eiser onevenredig bezwarend maken. Het is aan eiser om zulke omstandigheden naar voren te brengen. Anders dan eiser stelt heeft verweerder in de maatregel kenbaar meegewogen dat eiser zo snel mogelijk terug wil naar Albanië. Daarover heeft verweerder terecht vermeld dat het risico groot is dat eiser opnieuw zal proberen uit te reizen naar Engeland. De eerst in beroep aangevoerde omstandigheid dat het de kerstmis betreft, had verweerder bij het opleggen van de maatregel nog niet kunnen en hoeven meewegen. Ook voor de rechtbank is dit geen aanleiding om te oordelen dat een lichter middel kan volstaan om de uitzetting te effectueren. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser betoogt dat hij voldoende financiële middelen heeft om zelf een vliegticket naar Albanië te kopen en dat hij bereid is tot directe terugkeer om daar kerst te vieren.
4.1.
Op grond van artikel 59, derde lid, van de Vw wordt bewaring beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat. Zoals ook uit de recente Afdelingsuitspraken van 24 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2787 en ECLI:NL:RVS:2020:2788) volgt, moet de vertrekwens voldoende worden geconcretiseerd. Dat heeft eiser niet gedaan. Dat hij geld kan vragen aan zijn familie via
Moneygram, is onvoldoende. Eiser heeft niet daadwerkelijk de hulp van zijn familie ingeroepen om een vliegticket voor hem te kopen. De beroepsgrond faalt.
5. Het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat niet vast staat dat eiser de Albanese nationaliteit heeft, faalt reeds gelet op de feitelijke onjuistheid ervan. Verweerder gaat juist uit van die Albanese nationaliteit.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.