ECLI:NL:RBDHA:2020:13555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
NL20.20473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij in Roemenië slecht is behandeld en dat de omstandigheden in de opvang onhygiënisch waren. Hij stelt dat hij gedwongen is om zijn vingerafdrukken af te geven en dat hij niet in staat was om te klagen over zijn behandeling.

De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag beroepen, wat inhoudt dat ervan kan worden uitgegaan dat Roemenië zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder verwijzingen naar rapporten over mensenrechtenschendingen in Roemenië, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de asielprocedure in Roemenië niet aan de vereisten voldoet en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Roemenië zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20473

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.20474, plaatsgevonden op 23 december 2020. De zaken zijn gezamenlijk (maar niet gevoegd) behandeld met de zaken NL20.20475 en NL20.20476 van eisers broer. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 3 september 2020 heeft hij de asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen. Uit raadpleging van Eurodac is gebleken dat eiser al op 14 augustus 2020 in Roemenië een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) heeft verweerder vastgesteld dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Roemenië heeft het door verweerder ingediende terugnameverzoek op 12 oktober 2020 aanvaard op de in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening bedoelde grondslag.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Roemenië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij stelt dat hij in Roemenië zeer slecht is behandeld. De omstandigheden in de opvang, waar geen eten en drinken werd verstrekt, waren onhygiënisch, wat ook blijkt uit het Country Report: Romania van de Asylum Information Database (AIDA), update van 29 april 2020 (hierna: het AIDA-rapport). Ook stelt hij dat hij door gemaskerde mannen met geweld is gedwongen zijn vingerafdrukken te geven, dat hij niet is gehoord over zijn asielmotieven en dat hem is aangezegd dat hij het land moet verlaten. Hij stelt dat hij niet kon klagen omdat hij geen contact kon krijgen met een advocaat of een instantie. Uit de door hem overgelegde informatie kan worden afgeleid dat gewelddadig politieoptreden tegen asielzoekers voorkomt, maar dat klagen daarover wordt bemoeilijkt. Verder verwijst eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10035 (tussenuitspraak) en 16 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11600 (einduitspraak zaaknummer NL20.16233), waaruit blijkt dat de door de vreemdeling gegeven verklaringen over de ervaringen in een lidstaat relevant zijn voor de beoordeling. In het bestreden besluit is volgens eiser niet aan de hand van openbare bronnen onderbouwd of de kwaliteit van de asielprocedure en de opvang voldoet. Ook verwijst hij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 16 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11599.
4.
Uitgangspunt
Als uitgangspunt heeft te gelden dat verweerder ten opzichte van Roemenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dat uitgangspunt bevestigd in haar uitspraken van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:834 en 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1804. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit anders is. De stelling van eiser, dat verweerder aan de hand van openbare bronnen dient te onderbouwen dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, volgt de rechtbank niet, waartoe de rechtbank het volgende overweegt.
5.
Asielprocedure
5.1.
Onder verwijzing naar het rapport ‘Illegal push-backs and border violence reports’ van het Border Violence Monitoring Network van juni 2020 heeft eiser ter zitting betoogd dat de omstandigheid dat aan de Roemeense grens illegale pushbacks hebben plaatsgevonden, meebrengt dat verweerder ten aanzien van Roemenië niet (meer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Voor die opvatting vindt hij ook steun in (rechtsoverweging 26) van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 17 december 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12927. Weliswaar gaat die uitspraak over Kroatië, maar de redenering dat vanwege illegale pushbacks niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en de aanvaarding van het terugnameverzoek in die zaak dat niet anders maakt, is volgens eiser van overeenkomstige toepassing op Roemenië.
5.2.
Dit betoog faalt. Anders dan eiser heeft betoogd, is voornoemde uitspraak niet één-op-één van toepassing voor Roemenië. Uit deze uitspraak volgt dat blijkens meerdere bronnen sprake is van (collectieve onrechtmatige uitzettingen en) systematische mensenrechtenschendingen ten aanzien van vluchtelingen in Kroatië. Dat is niet op te maken ten aanzien van Roemenië. Bladzijde 18 van het door eiser ingebrachte rapport maakt melding van vier gevallen van illegale pushbacks vanuit Roemenië naar Servië in de maand juni 2020. Daaruit kan hoogstens worden afgeleid dat zich in Roemenië incidenteel illegale pushbacks hebben voorgedaan, maar niet dat dit structureel gebeurt. Daarbij is van belang dat de vreemdeling in voornoemde zaak – in lijn met de ingebrachte informatie – heeft verklaard dat hij meerdere malen pushbacks heeft ondergaan en daarbij is mishandeld. Eiser heeft daarentegen juist erkend dat hij geen slachtoffer is geworden van een illegale pushback met geweld.
5.3.
In de persoonlijke ervaringen van eiser ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank stelt in dat kader vast dat eiser tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij zijn vingerafdrukken gedwongen moest afgeven, dat hem een paar vragen zijn gesteld (waarom hij is gevlucht en wie de controle heeft over het gebied), dat hij een papiertje heeft gekregen en hij na twee à drie dagen het kamp heeft verlaten, nadat hem is gezegd dat hij weg kon gaan. In de zienswijze voert eiser daarentegen aan dat hij door gemaskerde mannen werd bedreigd en dat hem werd aangezegd dat hij het land moest verlaten. Eiser stelt daarbij dat uit de door hem overgelegde informatie kan worden afgeleid dat gewelddadig optreden door de politie jegens asielzoekers voorkomt maar dat het aantal klachten daarover onvoldoende wordt geregistreerd omdat klagen ook wordt bemoeilijkt. Zijn gestelde ervaringen met gemaskerde mannen die hem zouden hebben bedreigd en hem met geweld zouden hebben gedwongen zijn vingerafdrukken te geven acht hij daarmee in zoverre vergelijkbaar. Die vergelijking gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiser niets verklaard over gemaskerde mannen die hem zouden hebben bedreigd en hem met geweld zouden hebben gedwongen zijn vingerafdrukken te geven. Dat heeft hij pas in de zienswijze naar voren gebracht, zonder toe te lichten waarom hij daarover tijdens het aanmeldgehoor niets heeft verklaard, ondanks dat hij is gewezen op het belang volledig te antwoorden op de hem gestelde vragen. Uit het verslag van het aanmeldgehoor blijkt ook niet dat eiser is aangezegd dat hij het land moest verlaten, maar dat hij heeft verklaard dat tegen hem is gezegd dat hij weg kon gaan.
5.4.
Verder hebben de Roemeense autoriteiten uitdrukkelijk ingestemd met het verzoek tot terugname van eiser. Dat dit niets zegt omdat de Roemeense autoriteiten geen andere keus hadden dan met het terugnameverzoek in te stemmen, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, volgt de rechtbank niet. Door het terugnameverzoek uitdrukkelijk te aanvaarden, erkennen de Roemeense autoriteiten dat zij zich verantwoordelijk achten voor de (verdere) behandeling van de asielaanvraag van eiser. Voor zover eiser in beroep handhaaft dat zijn asielverzoek mogelijk niet in behandeling zal worden genomen (behoudens nieuwe feiten en omstandigheden), omdat hij uit Roemenië is vertrokken, volgt de rechtbank dit niet. Roemenië heeft immers, zoals gezegd, middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek te behandelen. Daarbij volgt uit het AIDA-rapport dat de eerste asielprocedure kan worden voortgezet als er binnen negen maanden na de sluiting van het dossier een asielaanvraag wordt ingediend. Eerst na deze termijn wordt een asielaanvraag als een opvolgende aanvraag beschouwd. In dat kader merkt de rechtbank op dat de termijn van negen maanden, na eisers asielaanvraag in Roemenië op 14 augustus 2020, nog niet is verstreken. Eiser heeft dus nog de mogelijkheid om zijn eerste asielaanvraag voort te zetten.
5.5.
Als eiser van mening is dat Roemenië bij de behandeling van zijn asielaanvraag in strijd handelt met de betreffende richtlijnen (zoals de Procedurerichtlijn, de Opvangrichtlijn of de Kwalificatierichtlijn) ligt het op zijn weg om daarover zijn beklag te doen bij de (hogere) Roemeense autoriteiten, al dan niet met behulp van een rechtsbijstandverlener. Uit het AIDA-rapport blijkt ook dat er bij een eerste asielaanvraag in Roemenië geen belemmeringen of voorwaarden zijn voor toegang tot rechtsbijstand. Zoals immers in 1.5.1. van het AIDA-rapport staat vermeld: “
There are no restrictions or conditions for accessing legal counselling at first instance. In the administrative phase of the procedure, free legal counselling and assistance is provided by NGOs through projects funded by the national Asylum, Migration and Integration Fund (AMIF) scheme and UNHCR Romania (…)” (p. 44). Uit het persoonlijk relaas van eiser blijkt niet dat dit in zijn geval anders was. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat het persoonlijk relaas van eiser geen indicaties biedt voor het oordeel dat de asielprocedure in Roemenië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
6.
Opvangvoorzieningen
6.1.
In het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat hij opvang heeft gehad en dat hij eten en drinken zelf moest kopen. Verder heeft hij verklaard dat het een heel vies kamp was. In de zienswijze heeft hij daar nog aan toegevoegd dat er schimmel op de muren was te zien, dat de matrassen zeer ernstig vervuild waren en dat er geen beddengoed was.
6.2.
Eiser heeft niet verklaard in welke opvangvoorziening in Roemenië hij heeft verbleven. De rechtbank stelt vast dat het AIDA-rapport melding maakt van verschillende opvangvoorzieningen, waarvan de hygiënische omstandigheden variëren van relatief goed (zoals Galaţi en Şomcuta Mare, p. 97) tot opvangvoorzieningen waar het met de hygiënische omstandigheden minder goed is gesteld (zoals Timișoara, p. 98). Het AIDA-rapport vermeldt dat de hygiënische omstandigheden in de opvangvoorzieningen gedurende het jaar 2018 over het algemeen een vooruitgang hebben laten zien (p. 97). Verder vermeldt het AIDA-rapport dat asielzoekers recht hebben op diverse verstrekkingen, waaronder een dagelijkse toelage voor voeding en dagelijks zakgeld (p. 88) en dat asielzoekers voor zichzelf mogen koken in de keukens die in elke opvang aanwezig zijn (p. 97).
6.3.
In wat eiser over de opvangvoorziening heeft verklaard heeft verweerder in het licht van de door eiser ingebrachte informatie geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan voor wat betreft de opvangvoorzieningen. Bovendien heeft eiser met zijn enkele stelling dat hij geen contact kon krijgen met een advocaat of een instantie niet aannemelijk gemaakt dat hij geen mogelijkheid had om te klagen en dat de (hogere) autoriteiten eiser niet zouden kunnen of willen helpen. Zoals hiervoor onder 5.5. vermeld, bestaat er blijkens het AIDA-rapport toegang tot rechtsbijstand. Met eventuele klachten had eiser zich dan ook tot een rechtsbijstandverlener kunnen wenden.
7.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Roemenië zijn internationale verplichtingen nakomt. De door eiser aangehaalde rechtbankuitspraken, van 7 oktober 2020 en 16 november 2020 (zaaknummer NL20.16233), bieden geen grond voor een ander oordeel. Blijkens die uitspraken heeft verweerder de verklaringen van de vreemdeling dat hij in detentie heeft verbleven, dat hij door de Roemeense autoriteiten is gedwongen om zich te ontkleden en door hen is mishandeld (ten bewijze waarvan foto’s zijn overgelegd), niet onaannemelijk geacht, maar zich niet nader vergewist van de feiten en omstandigheden waarover is verklaard. Dit terwijl verweerder daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid was gesteld en ter onderbouwing van de verklaringen ook was verwezen naar informatie in algemene bronnen. Verweerder had volgens de rechtbank onder die omstandigheden nader moeten motiveren waarom de door de vreemdeling ondergane behandeling niet in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en van de vreemdeling kan worden verlangd dat hij zich wendt tot de autoriteiten die hem hebben mishandeld om zich te beklagen. Deze omstandigheden doen zich in het geval van eiser niet voor. Ook de uitspraak van 16 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11599 (zaaknummer NL20.14518) is niet vergelijkbaar met de zaak van eiser. In die zaak ging het om een situatie waarin het overdrachtsbesluit was gebaseerd op een claimakkoord waarvan zowel het claimverzoek als de acceptatie van de claim niet op naam van de vreemdeling waren gesteld. Wat de vreemdeling in die zaak heeft verklaard over zijn gestelde ervaringen in Roemenië is, zoals blijkt uit de daaraan voorafgaande tussenuitspraak van 30 september 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:9526, evenzo wezenlijk anders dan wat eiser heeft verklaard. In hetgeen eiser heeft verklaard in het gehoor over zijn persoonlijke ervaringen in Roemenië, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in dit geval – niettegenstaande het interstatelijke vertrouwensbeginsel – nader had moeten vergewissen.
8. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
8.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan elke lidstaat, in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht.
Paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 vermeldt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, als Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht is.
Verweerder gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval (voor zover hier van belang) in de volgende situaties:
  • er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt; of
  • bijzondere individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
(…)
8.2.
In het voorgaande is al geoordeeld dat er in dit geval geen concrete aanwijzingen zijn dat Roemenië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. In beroep heeft eiser geen feiten of omstandigheden aangevoerd die verweerder in redelijkheid had dienen aan te merken als bijzondere individuele omstandigheden als hiervoor bedoeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser verzoekt de zienswijze te beschouwen als in de gronden van beroep herhaald en ingelast. Verweerder is in het bestreden besluit al gemotiveerd op de zienswijze ingegaan. Voor zover eiser in beroep niet concretiseert op welke punten de motivering van het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze in de gronden van beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer in de uitspraak van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169, rechtsoverweging 4.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.