Overwegingen
1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet niet in behandeling genomen, indien op grond van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening III) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. Verweerder heeft de eerste asielaanvraag van eiseres van 8 januari 2019 niet in behandeling genomen omdat Portugal verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Portugal heeft het overnameverzoek op 11 maart 2019 geaccepteerd. Het beroep van eiseres tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij uitspraak1 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 mei 2019. Op 9 juli 2019 heeft verweerder de Portugese autoriteiten medegedeeld dat de overdracht niet kon plaatsvinden, omdat eiseres met onbekende bestemming was vertrokken. De uiterste overdrachtstermijn is daarmee verlengd tot 11 september 2020.
Op 21 september 2020 heeft eiseres de onderhavige asielaanvraag ingediend. Volgens de gegevens uit Eurodac heeft eiseres op 29 juli 2019 in Frankrijk een asielaanvraag gedaan en verweerder heeft op 6 november 2020 een claimverzoek ingediend bij de Franse autoriteiten. Zij hebben met dit verzoek ingestemd op 17 november 2020 en daarmee staat – aldus verweerder – de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres vast.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres betwist in de eerste plaats dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Nu de uiterste overdrachtsdatum voor de overdracht aan Portugal is verstreken is Nederland verantwoordelijk geworden voor de asielaanvraag. Dat eiseres op 29 juli 2019 nog in Frankrijk asiel heeft aangevraagd, doet daar niet aan af. Eiseres doet in dit verband een beroep op artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening III. Uit dit artikel volgt dat op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn asielaanvraag voor de eerste keer bij een lidstaat indient, wordt bepaald welke lidstaat met toepassing van de in hoofdstuk III beschreven criteria de verantwoordelijke lidstaat is. Eiseres doet ook een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 14 juli 2020.2 In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de zogeheten Chain Rule onder Dublinverordening III niet van toepassing is. Onder Dublinverordening II3 hield de Chain Rule in dat de overdrachtstermijn herstart als de asielzoeker met onbekende bestemming is vertrokken en binnen de dan geldende 18 maanden overdrachtstermijn in een andere lidstaat asiel aanvraagt.
4. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de onderhavige asielaanvraag van eiseres. Volgens verweerder wordt niet betwist dat Portugal in eerste instantie verantwoordelijk was voor de behandeling van asielaanvraag van eiseres. Nadat eiseres op 29 juli 2019 in Frankrijk een asielaanvraag heeft ingediend, hebben de Franse autoriteiten op 3 oktober 2019 Nederland een claimverzoek gestuurd. Dit verzoek heeft Nederland afgewezen, omdat Portugal toen nog de verantwoordelijke lidstaat was. Omdat niet is gebleken dat Frankrijk vervolgens een (tijdig) verzoek tot overname bij Portugal heeft ingediend, valt niet uit te sluiten dat de verantwoordelijkheid intussen op Frankrijk is overgegaan. Bovendien heeft Frankrijk het claimverzoek van Nederland op 17 november 2020 expliciet geaccepteerd. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel hoeft verweerder niet te twijfelen aan de verantwoordelijkheid van Frankrijk. Weliswaar hebben verschillende rechtbanken geoordeeld dat de zogeheten Chain Rule onder Dublinverordening III niet van toepassing is, maar verweerder is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraken. Verweerder blijft dus bij zijn standpunt zoals eerder naar voren
3 Verordening (EG) 343/2003.
gebracht in onder andere de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 14 juli 2020.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de verantwoordelijkheid van Portugal naar aanleiding van de eerste asielaanvraag van eiseres terecht is vastgesteld. Op grond van de voorliggende (tweede) aanvraag wordt gelet op artikel 7, tweede lid, van Dublinverordening III niet opnieuw, naar de datum van deze tweede aanvraag, beoordeeld welke lidstaat op grond van de in hoofdstuk III van Dublinverordening III beschreven criteria verantwoordelijk is. Dit neemt echter niet weg dat de verantwoordelijke lidstaat op grond van artikel 29 van Dublinverordening III door tijdverloop kan wijzigen en dat de rechtbank moet beoordelen of daarvan nu sprake is. Dit behelst immers geen vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat op grond van de in hoofdstuk III beschreven criteria, maar op grond van artikel 29 van Dublinverordening III (hoofdstuk VI), waarop artikel 7, tweede lid, van Dublinverordening III niet ziet. Deze vaststelling dient naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op artikel 83a van de Vw 2000, volledig en ex nunc te worden getoetst.
6. Verweerder verwijst naar de notulen van een meeting van het Dublin II Contact Committee op 24 en 25 april 2007, met name naar paragraaf 3.1 daarvan. Hierin staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
”Delegations came to the conclusion that a Member State accepts responsibility for 18 months (if the asylum seeker absconds during the 6 month time limit for transfer) and that this time-limit restarts when the same asylum seeker applies for asylum in a third Member State within the original 18 month time-limit (ie. the ‘chain rule’ as referred to by the Nordic States).”
7. De rechtbank overweegt, in navolging van (onder meer) de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 14 juli 20204, dat de door verweerder aangehaalde contact meeting van 24 en 25 april 2007 heeft plaatsgevonden toen Dublinverordening II gold. In artikel 20, vierde lid, van die verordening was bepaald dat aanvullende regels inzake de tenuitvoerlegging van de overdracht kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, tweede lid, bedoelde procedure. Los van de vraag of de Chain Rule onder Dublinverordening II volgens deze procedure is vastgesteld (hetgeen niet uit de door verweerder overgelegde notulen kan worden opgemaakt), zoals ook is opgemerkt in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 12 juni 20195, is de rechtbank niet gebleken dat deze regel (ook) onder Dublinverordening III geldt. Deze regel is immers niet in Dublinverordening III of anderszins geïmplementeerd, hetgeen – mede gelet op de tekst van artikel 29, tweede lid, van Dublinverordening III – bij toepasselijkheid wel in de rede had gelegen. De rechtbank is verder van oordeel dat artikel 29, tweede lid, van Dublinverordening III geen ruimte laat voor een uitleg conform de Chain Rule. In genoemd artikel is immers onvoorwaardelijk opgenomen dat de overdrachtstermijn tot maximaal 18 maanden kan worden verlengd indien de betrokkene is ondergedoken, en dat de overdragende lidstaat verantwoordelijk wordt indien overdracht niet binnen die termijn plaatsvindt. De rechtbank ziet daarin geen ruimte om een uitzondering te maken voor de
Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 16 juli 2019, NL19.15259.
5 zittingsplaats Roermond, 12 juni 2019, NL19.5853
situatie waarin betrokkene binnen de overdrachtstermijn in een andere lidstaat een verzoek om internationale bescherming indient. Ook uit artikel 29, eerste lid, van Dublinverordening III blijkt de toepasselijkheid van de Chain Rule niet. De rechtbank onderkent de onwenselijke effecten van het niet toepassen van de Chain Rule, onder meer dat bij secundaire migratie sprake kan zijn van verschillende en overlappende overdrachtstermijnen en dus onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid, maar ook met de door verweerder gewenste teleologische uitleg van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening III kan de rechtbank de toepasselijkheid van de Chain Rule niet in dit artikellid teruglezen, in die zin dat de overdrachtstermijn voor de verzoekende lidstaat opnieuw begint op het moment dat de betrokkene zich in een andere lidstaat meldt. Dat Frankrijk het claimverzoek van Nederland op 17 november 2020 expliciet heeft geaccepteerd doet, maakt vorenstaand oordeel niet anders.
8. Het voorgaande brengt met zich dat Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening III, vanaf 11 september 2020 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiseres.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank komt gelet hierop niet toe aan de bespreking van hetgeen eiseres in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening naar voren heeft gebracht. Nu de rechtbank het bestreden besluit vernietigt zal verweerder een binnen vier weken nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).