ECLI:NL:RBDHA:2020:13796
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van mensenhandel zonder aangifte
In deze zaak hebben eisers, een moeder en haar minderjarige zoon van Braziliaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'humanitair tijdelijk'. Zij stellen slachtoffer te zijn van mensenhandel, maar hebben geen aangifte gedaan. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat eisers niet voldoen aan de vergunningsvoorwaarden. De rechtbank heeft de aanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening ongegrond verklaard, omdat eisers niet hebben aangetoond dat zij geen aangifte kunnen of willen doen. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is overgelegd om aan te tonen dat eisers niet in staat zijn om medewerking te verlenen aan de strafrechtelijke opsporing. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is, ondanks dat eisers naar Portugal zijn verhuisd, omdat de gemachtigde van eisers heeft verklaard dat zij nog procesbelang hebben. De rechtbank heeft de relevante regelgeving en jurisprudentie besproken, en geconcludeerd dat de belangen van de minderjarige niet onterecht zijn genegeerd. De rechtbank heeft uiteindelijk de afwijzing van de aanvraag bevestigd en het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.