ECLI:NL:RBDHA:2020:13977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20/6100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van vermoedens van schijnhuwelijk en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Ghanese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot, een Nederlandse man, te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen op basis van vermoedens van een schijnhuwelijk, omdat tijdens een simultaan gehoor tegenstrijdige en vage verklaringen werden afgelegd door zowel eiseres als haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor een oprechte en duurzame huwelijksrelatie. Eiseres had weliswaar een huwelijksakte overgelegd, maar de rechtbank vond dat de verklaringen tijdens het gehoor niet overeenkwamen met de eerder ingediende informatie. Eiseres voerde aan dat zij en haar echtgenoot niet goed voorbereid waren op het gehoor en dat er fouten waren gemaakt in de vertaling door de tolk. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende redenen had om aan de oprechtheid van het huwelijk te twijfelen en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6100
[V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1990, van Ghanese nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. E.C. Gelok),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.M.A. van der Heijden).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “verblijf als familie of gezinslid bij [naam] ” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 juli 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 30 juli 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig [naam] (referent) en O.K. Hyiaman als tolk in de taal Twi. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is woonachtig in Ghana en beoogt verblijf bij referent, van Nederlandse nationaliteit. Eiseres en referent stellen elkaar sinds 2016 te kennen en zijn op 2 augustus 2018 in Ghana met elkaar getrouwd. De Ghanese huwelijksakte is ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) bij de Gemeente Amsterdam. Op 29 augustus 2019 heeft referent namens eiseres een aanvraag ingediend om afgifte van een mvv. Naar aanleiding van schriftelijke vragen van verweerder is de aanvraag bij brief van 26 november 2019 nader aangevuld. Eiseres en referent zijn vervolgens op 23 januari 2020 simultaan gehoord.
Standpunten partijen
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft deze afwijzing gehandhaafd in het bestreden besluit. Hoewel is aangetoond dat er een huwelijk is gesloten, is hiermee volgens verweerder niet aangetoond dat er feitelijk invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen eiseres en referent. Verweerder verwijst naar artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [1] , dat is geïmplementeerd in artikel 15 en 16 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Uit het simultaan gehoor blijkt dat sommige antwoorden van referent niet overeenkomen met zijn antwoorden in de brief van 26 november 2019 en dat eiseres en referent over belangrijke en basale aspecten uit elkaars leven vage en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Op basis van deze verklaringen heeft verweerder geconcludeerd dat sprake is van een schijnhuwelijk. Eiseres voldoet daarom niet aan de voorwaarden voor de verlening van een mvv.
3. Eiseres voert hiertegen het volgende aan. Allereerst zijn eiseres en referent ten onrechte simultaan gehoord, zij hadden bij de aanvraag voldoende informatie verstrekt over hun huwelijk, zoals foto’s, geldstortingen en vliegtickets. Er was daarom geen grond voor nader onderzoek in de vorm van een simultaan gehoor. Ten tweede is verweerder ten onrechte tot de conclusie gekomen dat sprake is van een schijnhuwelijk. Eiseres en referent waren niet voorbereid op het gehoor, waardoor sprake is van enkele niet gelijkluidende antwoorden. Een paar daarvan zijn verklaarbaar, dit blijkt ook uit de in beroep overgelegde kopieën van de paspoorten van referent en zijn kinderen. Verder hebben eiseres en referent over een groot aantal zaken wel gelijkluidend verklaard. Zij hebben een huwelijk gesloten en dit huwelijk is ook geregistreerd in de BRP. Dit is een indicatie van een geldig huwelijk, want bij BRP-inschrijvingen wordt getoetst op schijnhuwelijken. Referent maakt bovendien met regelmaat geld over naar eiseres, dit laat zien dat hij zich financieel verantwoordelijk voelt voorzijn echtgenote. In beroep zijn dertien afschriften van geldoverschrijvingen in de periode van januari 2019 tot en met september 2020 overgelegd. Tenslotte voert eiseres aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden door af te zien van het horen in bezwaar.
Overwegingen rechtbank
Juridisch kader
4.1
Op grond van artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt de verblijfsvergunning onder de beperking houdend met verblijf als familie- of gezinslid, zoals bedoeld in artikel 3.13, eerste lid Vb 2000, verleend aan de vreemdeling van 21 jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig geregistreerd partnerschap is aangegaan.
4.2
Een aanvraag wordt in ieder geval afgewezen als aannemelijk is dat sprake is van een schijnhuwelijk. Van een schijnhuwelijk is sprake als het oogmerk van de (aanstaande) echtgenoten, of één hunner, niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar is aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet over verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog verblijfsrecht te verschaffen.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een aanvraagsituatie, zodat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij een werkelijk huwelijks- of gezinsleven uitoefent met referent. Met het overleggen van een als 'echt' aangemerkte huwelijksakte, heeft zij in beginsel aan deze bewijslast voldaan. De bewijslast dat sprake is van een schijnhuwelijk rust vervolgens op verweerder (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2006). In het kader hiervan is relevant dat uit artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt dat er, voordat verweerder een specifiek onderzoek mag instellen naar het bestaan van een schijnhuwelijk, een gegrond vermoeden moet zijn dat van een dergelijk huwelijk sprake is.
Mocht verweerder nader onderzoek doen?
5.1
De rechtbank moet dan ook eerst beoordelen of er voldoende indicaties waren om tot een gegrond vermoeden van een schijnhuwelijk te komen om vervolgens nader onderzoek te verrichten naar het bestaan daarvan. Verweerder heeft in dit verband onder meer gewezen op het ontbreken van bepaalde bewijsstukken, de summiere en ongedetailleerde antwoorden van referent op de gestelde schriftelijke vragen en het gegeven dat eiseres in het jaar dat referent haar heeft ontmoet een kind heeft gekregen, waarvan niet is gebleken dat referent de vader is. Eiseres betwist dit niet, maar voert aan dat een simultaan gehoor waarin vervolgens niet wordt gevraagd naar het kind dat in 2016 is geboren, niet de juiste manier is om in dit geval onderzoek te doen.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op paragraaf 4.2 van de Richtsnoeren [2] , verweerder gelet op de genoemde feiten en omstandigheden tot een gegrond vermoeden van een schijnhuwelijk heeft kunnen komen en dan ook in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het instellen van nader onderzoek. Uit de Richtsnoeren volgt dat, in tegenstelling tot hetgeen eiseres betoogt, het afzonderlijk en simultaan horen van betrokkenen, bij uitstek een passend middel is om te beoordelen of de bij verweerder gerezen twijfel aan de oprechtheid van de relatie van eiseres en referent gegrond is. Het feit dat verweerder in het gehoor vervolgens niet heeft gevraagd naar het kind dat in 2016 is geboren, doet hier volgens de rechtbank niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de conclusie kunnen trekken dat het een schijnhuwelijk betreft en de aanvraag mogen af wijzen?
6.1
Nu verweerder nader onderzoek naar het bestaan van een schijnhuwelijk mocht doen, is het de vraag of verweerder gelet op dit onderzoek tot de conclusie heeft kunnen komen dat sprake is van een schijnhuwelijk. Verweerder heeft in dit verband tegengeworpen dat eiseres en referent tegenstrijdige en vage verklaringen hebben afgelegd over een aantal belangrijke aspecten uit elkaars leven, zodat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een oprechte en duurzame huwelijksrelatie. Eiseres voert aan dat referent en eiseres geen tijd hadden om zich voor te bereiden op het gehoor. Referent is laagopgeleid, heeft een slecht geheugen en beperkte cognitieve vermogens. Ook zijn er fouten gemaakt in de vertaling door de door referent meegebrachte tolk, waardoor sommige van zijn verklaringen onjuist in het verslag zijn opgenomen. Zo heeft referent volgens het verslag verklaard dat eiseres tijdens zijn verblijf in Nederland contact met zijn kinderen in Ghana heeft onderhouden. Dit is echter aantoonbaar niet waar, omdat uit overgelegde paspoortstempels blijkt dat referent zijn kinderen na het huwelijk heeft meegenomen naar Nederland en hen vervolgens pas later weer heeft teruggebracht naar Ghana.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een schijnhuwelijk. Verweerder heeft in dit verband kunnen wijzen op de tegenstrijdige verklaringen over essentiële onderwerpen, zoals onder andere de eerste ontmoeting, het huwelijksaanzoek, de huwelijksdag, de huwelijksnacht en elkaars kinderen. De gestelde cognitieve beperkingen van referent zijn niet onderbouwd en de gestelde fouten die zouden zijn gemaakt in het tolken door de door referent meegebrachte vriend blijken verder nergens uit. Zo is referent aan het einde van het gehoor geconfronteerd met een aantal tegenstrijdigheden, maar houdt hij volgens het verslag vast aan zijn eerdere verklaringen. Als de tolk de antwoorden van referent onjuist vertaald had, had dit op dit moment in het gehoor naar voren moeten komen. Daarnaast is de rechtbank met verweerder van oordeel dat fouten in de vertaling voor rekening en risico van referent komen nu hij zelf een vriend heeft meegenomen om voor hem te tolken. Verder verklaart de overgelegde kopie van het paspoort van referent met paspoortstempels misschien dat op een punt de verklaring van referent niet juist kan zijn, maar dit verklaart niet waarom hij daarover onjuist heeft verklaard. Ook neemt dit ene punt de overige tegenstrijdigheden niet weg. Aan de overgelegde foto’s komt bovendien niet de bewijswaarde toe die eiseres voor ogen heeft, omdat hiermee niet aannemelijk kan worden gemaakt dat sprake zou zijn van een echte relatie of huwelijk. De geldovermakingen kunnen ook niet opwegen tegen de genoemde redenen om tot de conclusie te komen dat sprake is van een schijnhuwelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
7. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van horen worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is slechts sprake als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend oordeel. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat daarvan sprake is in de onderhavige zaak. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiseres in bezwaar niet inhoudelijk heeft gereageerd op de tegenstrijdigheden die verweerder in het primaire besluit heeft tegengeworpen.
Conclusie
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen besluiten dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. Het beroep is dan ook ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
de griffier
de r
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EM
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
2.De in COM 2009, 313, neergelegde richtsnoeren inzake richtlijn 2004/38/EG.