Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
ProcesverloopBij besluit van 27 september 2019, uitgereikt op 13 oktober 2019 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 10 december 2016, bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd.
Overwegingen
Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Wel in geschil is of het door eiser gepleegde misdrijf kwalificeert als een ernstig misdrijf in de zin van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van Kwalificatierichtlijn. Op grond van die bepaling kan een onderdaan van een derde land uitgesloten worden van subsidiaire bescherming.
Bovendien heeft verweerder, zo betoogt eiser, ten onrechte geen rekening gehouden met het wettelijk stafmaximum, dat 8 jaar bedraagt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden, is slechts 11% daarvan en dus een zeer lage straf. Dat volgens het beleid van verweerder wel sprake is van een ernstig misdrijf, is onvoldoende omdat de beoordeling of wegens de ernst van het gepleegde misdrijf tot uitsluiting van subsidiaire bescherming kan worden overgegaan, gebaseerd moet zijn op een volledig onderzoek naar alle omstandigheden van het specifieke geval.
Ten slotte heeft verweerder bij de vaststelling dat sprake is van een ernstig misdrijf ten onrechte betrokken dat eiser, volgens het hof, de kinderen heeft gesmokkeld uit winstbejag. Dit mocht verweerder niet meewegen nu het smokkelen uit winstbejag, welk feit strafbaar is gesteld in artikel 197a, tweede lid, WvSr niet aan eiser ten laste is gelegd en eiser daarvoor evenmin veroordeeld is. Ook volgt uit het vonnis van 9 oktober 2018 van deze rechtbank in de ontnemingsprocedure juist dat eiser geen winstbejag had. De rechtbank concludeert dat de vermoedens die uit het dossier volgen dat de veroordeelde financieel wijzer is geworden van het door hem gepleegde strafbaar feit, onvoldoende zijn om de ontnemingsvordering toe te wijzen. Er is geen hoger beroep tegen dit vonnis ingediend.
waaronderde aard van het gepleegde feit, de veroorzaakte schade, de vraag of gebruik is gemaakt van geweld of een wapen, de mate van geweld, de gevolgde strafprocedure, de aard en duur van de opgelegde straf, het wettelijk strafmaximum en de vraag of de meeste rechterlijke instanties in andere lidstaten het gepleegde feit ook aanmerken als een ernstig misdrijf.
Het voormelde oordeel van deze rechtbank is verder gestoeld op het volgende. Verweerder heeft bij het onderzoek naar de vraag of de door eiser gepleegde mensensmokkel kwalificeert als een ernstig misdrijf allereerst terecht meegewogen dat eiser is veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf vanwege een misdrijf tegen het openbaar gezag, te weten mensensmokkel. Eiser voldoet hiermee aan de in het beleid vervatte norm van tenminste 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en aan de voorwaarde dat de veroordeling betrekking heeft op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Voorts heeft verweerder, onder verwijzing naar de bewezenverklaring in het arrest van het hof van 22 maart 2019, terecht betrokken dat sprake is van een strafverzwarende omstandigheid, te weten mensensmokkel die is begaan door meerdere personen die daarvan een beroep of gewoonte maken. Ook heeft verweerder daarbij terecht de overwegingen van het hof bij de vaststelling van de strafmaat betrokken, uit welke overwegingen verweerder terecht de conclusie heeft getrokken dat daaruit blijkt dat eiser door zijn handelen heeft bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit en het overheidsbeleid inzake bestrijding van mensensmokkel heeft tegengewerkt door in totaal vier keer doelbewust kinderen vanuit Athene naar Schiphol te smokkelen. Uit de motivering van de strafmaat blijkt verder dat het hof eiser zwaar heeft aangerekend dat hij met zijn handelen gebruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin de ouders van en de gesmokkelde kinderen zelf zich bevonden en dat eiser volgens het hof hiermee een ernstig feit heeft begaan. In de motivering van de strafmaat heeft het hof verder betrokken dat eiser in het bijzonder oog heeft gehad voor zijn eigen financieel gewin. Dat het element van handelen vanuit financieel gewin in de strafzaak niet ten laste is gelegd, maakt niet dat verweerder deze (strafmaat)overweging van het hof niet bij de beoordeling of vreemdelingenrechtelijk gezien sprake is van een ernstig misdrijf kon betrekken. De omstandigheid dat deze rechtbank in het vonnis in de ontnemingszaak tegen eiser van 9 oktober 2018 heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat eiser de financiële beloning daadwerkelijk heeft ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel. Allereerst omdat in een ontnemingsprocedure een andere bewijsmaatstaf ten aanzien van de ontvangen winst geldt, dan in de strafprocedure. In het ontnemingsvonnis staat voorts dat uit de bewijsmiddelen volgt dat eiser via Whatsapp-gesprekken met anderen heeft gesproken over financiële beloningen en reeds daaruit volgt dat eiser oog had voor zijn eigen financieel gewin. De beroepsgrond slaagt niet.
In het verweerschrift van 12 mei 2020 wordt nog meegewogen dat het feit dat het misdrijf recent door eiser is gepleegd, de actualiteit van de dreiging aantoont. Daarnaast gaat een ernstige, voortdurende dreiging uit van het feit dat eiser geen spijt heeft betuigd en geen inzicht toont in de verwerpelijkheid van zijn daden. In het reclasseringsrapport van 20 maart 2019 wordt het risico op recidive weliswaar als laag inschat, maar uit het rapport komt wel naar voren dat eiser inconsistent heeft verklaard tegen de politie en de reclassering, dat hij benadrukt dat hij niets verkeerd heeft gedaan, hij weinig verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en dat zijn financiële situatie een risicofactor is, maar hij hulp voor zijn schuldenproblematiek weigert. Volgens de reclassering heeft eiser onvoldoende probleembesef, ziet hij zichzelf niet als crimineel en vindt hij dat hij niet gestraft hoeft te worden. Ondanks het door de reclassering als laag ingeschatte risico op recidive, zag het hof wel aanleiding om ook een voorwaardelijke straf op te leggen. In reactie op eisers stelling dat in het ontnemingsvonnis blijkt dat hij niet heeft gehandeld uit financieel gewin, wijst verweerder erop dat het de rechtbank in de ontnemingsprocedure onvoldoende duidelijk was geworden dat en voor welk bedrag eiser wederrechtelijk voordeel heeft genoten. In het reclasseringsadvies geeft eiser echter toe dat zijn tickets en de verblijfskosten door de ouders van de gesmokkelde kinderen werden vergoed. Het hof oordeelde bovendien dat eiser forse financiële vergoedingen vroeg en in belangrijke mate uit winstbejag handelde.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;