Overwegingen
1. Bij bericht van 15 mei 2009 is aan eiseres vanaf september 2009 studiefinanciering toegekend voor een hbo-opleiding aan Hoge school van Amsterdam.
2. Bij bericht van 23 oktober 2009 is de studiefinanciering per 1 januari 2010 beëindigd.
3. Bij bericht van 1 september 2012 is aan eiseres studiefinanciering toegekend voor een mbo-opleiding BOL 3-4 aan het ROC Leiden.
4. Bij bericht van 26 juni 2015 is de studiefinanciering per 1 juli 2015 beëindigd.
5. Bij bericht van 6 december 2016 is aan eiseres vanaf januari 2017 studiefinanciering toegekend voor de opleiding Sociaal Juridische dienstverlening HBO B, aan de Hoge school Utrecht. De begindatum van deze opleiding is 1 september 2016.
6. Op 11 februari 2019 heeft eiseres een verzoek ‘voorziening hoger onderwijs bij bijzondere omstandigheden’ gedaan. Eiseres heeft daarbij verzocht om verlenging van de diplomatermijn met vijf jaar op grond van structurele omstandigheden.
7. Bij bericht van 20 maart 2019 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
8. Eiseres voert in beroep een groot aantal grieven aan, die hierna - voor zover noodzakelijk - zullen worden behandeld.
9. Verweerder stelt dat de diplomatermijn hoger onderwijs voor eiseres op 1 september 2009 een aanvang heeft genomen. De diplomatermijn van tien jaar eindigt daarom op 31 augustus 2019. Eiseres is per september 2016 begonnen met een vier jarige opleiding in het hoger beroepsonderwijs. Op dat moment was het al niet meer mogelijk om binnen de diplomatermijn een bachelor-diploma te behalen.
10. In de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is bepaald dat de omzetting van de prestatiebeurs in een gift kan plaatsvinden als de studie binnen de diplomatermijn van tien jaar wordt afgerond.
In artikel 5.16 van de Wsf 2000 is bepaald dat:
2. Indien een student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt deze termijn, op aanvraag, verlengd met 5 jaren. Onder bijzondere omstandigheden van structurele aard kunnen in ieder geval worden verstaan functiebeperking of chronische ziekte.
11. Artikel 11.5. van de Wsf 2000 luidt:
1. Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
12. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 5.17 van de Wsf 2000 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 873, nr. 3, pagina 58 en verder; later artikel 5.16) volgt dat de wetgever van opvatting was dat deze voorziening slechts voor een zeer beperkt aantal gevallen noodzakelijk zal zijn, aangezien de lange diplomatermijn al veel mogelijkheden biedt om tegenslag op te vangen.
Verder is in de MvT vermeld dat het voor een uiterst beperkt aantal omstandigheden gewenst is de gevolgen van het niet kunnen voldoen aan de prestatie-eis ongedaan te maken, door hetzij de diplomatermijn te verlengen (tijdelijke aard), hetzij de prestatiebeurs alsnog om te zetten (structurele aard). Dit zal zich uitsluitend voordoen in gevallen van evidente onredelijke of onbillijke aard. Voor de bijzondere omstandigheden zullen in alle gevallen verklaringen van zowel een arts als van de onderwijsinstelling moeten worden overgelegd.
13. Vast staat dat eiseres op 1 september 2009 een opleiding in het hoger beroeps onderwijs (Hogeschool Amsterdam) is gaan volgen. Deze opleiding is door eiseres per 31 december 2009 gestaakt. Gelet op de aanvangsdatum van deze hbo-opleiding eindigde de voor eiseres geldende diplomatermijn tien jaar na 1 september 2009 derhalve op 31 augustus 2019. Eiseres is op 1 september 2016 begonnen met haar opleiding Sociaal Juridische dienstverlening HBO B, aan de Hoge school Utrecht. Gelet op de nominale studieduur (vier jaar) van deze opleiding was het reeds op dat moment voorzienbaar dat zij haar diploma niet binnen de diplomatermijn zou kunnen halen.
Dat de diplomatermijn niet meer haalbaar was, is het directe gevolg van de keuzes die eiseres heeft gemaakt om bepaalde perioden geen opleiding te volgen en in de periode van 1 september 2012 tot 1 juli 2015 eerst een mbo-opleiding te volgen.
De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 juni 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9829), waarin is overwogen dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om studenten een periode van 10 jaren te geven waarbinnen het diploma hoger onderwijs dient te worden behaald, en dat de wettelijke regeling noch de wetsgeschiedenis aanknopingspunten biedt voor het standpunt dat een periode waarin niet (in het hoger onderwijs) wordt gestudeerd, niet meetelt bij de vaststelling van deze termijn. 14. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts geen sprake van bijzondere omstandigheden van tijdelijke of structurele aard veroorzaakt door een functiebeperking of chronische ziekte, waardoor het voor eiseres uiteindelijk niet mogelijk bleek om de diplomatermijn te halen. De door eiseres geschetste persoonlijke problemen, haar zwangerschap en de vervelende gebeurtenissen in haar leven maken dit niet anders. Ook de in rechtsoverweging 13 genoemde keuzes die eisers heeft gemaakt, die hebben geleid tot het te laat starten van haar tweede hbo-opleiding vallen daar niet onder.
Ook uit het advies van de medisch adviseur Knol kan niet worden afgeleid dat eiseres ten gevolge van bijzondere medische omstandigheden van tijdelijke aard of structurele aard niet op tijd aan haar tweede hbo-opleiding kon beginnen. Zelf als aangenomen moet worden dat eiseres door het verkeersongeluk in 2006 in eerste instantie studievertraging heeft opgelopen, is daarmee niet gegeven dat de uiteindelijke overschrijding van de diplomatermijn het directe gevolg is van deze bijzondere omstandigheid van tijdelijke aard.
15. Hetgeen verder door eiseres is aangevoerd geeft geen aanleiding voor toepassing van artikel 11.5 WSF 2000 (de hardheidsclausule). De in artikel 5.16 van de Wsf 2000 getroffen voorziening is uitsluitend bedoeld voor gevallen die evident tot een onredelijk of onbillijk resultaat leiden (vgl. ECLI:NL:CRVB: 2017:224).
De door eiseres gestelde omstandigheden zijn onvoldoende zwaarwegend om tot het oordeel te komen dat sprake is van individuele omstandigheden van (zeer) bijzondere aard die nopen tot het maken van een uitzondering op de wettelijke regel.
16. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van motiveringsgebreken in de beslissing op bezwaar. Het door eiseres gestelde motiveringsgebrek in het primaire besluit, voor zover al aanwezig, is in de beslissing op bezwaar door verweerder hersteld.
Hetgeen eiseres aanvoert met betrekking tot de causa proxima-leer kan de rechtbank niet volgen. Het niet kunnen halen van de einddatum van haar diplomatermijn is het directe gevolg van de keuzes die eiseres in de daarvoor gelegen periode heeft gemaakt, met als gevolg de (te late) startdatum van haar tweede hbo-opleiding. De afwijzing van de verlenging van de diplomatermijn is gebaseerd op het ontbreken van structurele bijzondere omstandigheden, die eventueel geleid zouden kunnen hebben tot die te late start.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel zoals door eiseres verwoord faalt. De situatie van studenten die wel op tijd met een hbo-opleiding beginnen maar die als gevolg van bijzondere omstandigheden hun diplomatermijn niet kunnen halen is een andere dan die van eiseres. In haar geval stond immers al tevoren vast dat zij haar tweede hbo-opleiding nooit binnen de diplomatermijn kon worden afgerond.
Hetgeen verder nog door of namens eiseres is aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte het verzoek om verlenging van de diplomatermijn van eiseres heeft afgewezen.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.