ECLI:NL:RBDHA:2020:14489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
NL20.15708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Moldavische eiser met Roma-afkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Moldavische eiser, die van Roma-afkomst is, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, omdat de gestelde redenen voor asiel niet voldoende zwaarwegend werden geacht. De eiser had aangevoerd dat hij in Moldavië in armoede leefde en bedreigd werd door een valutahandelaar, maar de rechtbank oordeelde dat deze problemen niet voldoende waren om hem als vluchteling te kwalificeren. De rechtbank vond de verklaringen van de eiser over de bedreigingen vaag en inconsistent, en concludeerde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij vanwege zijn Roma-afkomst of persoonlijke situatie ernstige gevolgen zou ondervinden die hem asiel zouden moeten verlenen. De rechtbank oordeelde verder dat de tijdelijke belemmeringen door de coronamaatregelen geen reden waren om af te zien van het inreisverbod dat al door Duitsland was opgelegd. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het handhaven van het inreisverbod zouden rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier S. Zohrabian.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15708

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 13 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Moldavische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Op 8 november 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend en daaraan ten grondslag gelegd dat hij geld had geleend van een valutahandelaar om goederen te kunnen kopen. Over het bedrag diende eiser ook rente te betalen. De rente liep zo hoog dat eiser de valutahandelaar 3000 euro schuldig was. De valutahandelaar wilde zijn geld terug en nadat hij hier meerdere malen om had gevraagd, is de valutahandelaar begonnen met dreigementen. Eiser geeft verder aan dat hij en zijn gezin in Moldavië in armoede leefden en niet genoeg geld hadden om eten en kleding voor de kinderen te kopen.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van de artikel 31, eerste lid, van de Vw. [1] Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht de gestelde problemen met de valutahandelaar primair ongeloofwaardig. Subsidiair wordt overwogen dat het element ook onvoldoende zwaarwegend is omdat eiser naar de politie had kunnen gaan om bescherming te vragen.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij en zijn gezin problemen hebben ondervonden in Moldavië omdat zij Roma zijn. Als zodanig hebben zij een achtergestelde positie in de Moldavische samenleving, en deze motieven hebben wel degelijk raakvlakken met het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 EVRM. [2] Verder zijn er nagenoeg geen tegenstrijdigheden in de verklaringen van hem en zijn vrouw. Eventuele discrepanties zijn te herleiden tot het gebrek aan scholing. Ook is ten onrechte voorbijgegaan aan het gestelde dat de valutahandelaar een machtige positie innam, waardoor het makkelijk was voor hem om eiser en zijn gezin lastig te vallen en te bedreigen. Het doen van een aangifte is zinloos, aangezien de autoriteiten en de lokale politie hen niet willen of kunnen beschermen en de aangifte niet zullen behandelen. De autoriteiten nemen een onverschillige houding aan ten opzichte van Roma. Verder voert eiser aan dat het gezin, gezien de zwakke en kwetsbare positie van zijn stiefzoon [naam] , uitstel van vertrek dient te worden verleend in afwachting van verdere beoordeling van behandelingsmogelijkheden en begeleidingsmogelijkheden in Nederland. Ook wordt er ten onrechte een inreisverbod gehandhaafd. Eiser vormt geen gevaar voor de openbare orde en heeft in Nederland voor het eerst een asielverzoek ingediend. Een inreisverbod zal in de toekomst een belemmering vormen voor het uitoefenen van het gezinsleven. Eiser wijst er tenslotte op dat ten gevolge van de situatie door het corona-virus, uitzetting naar Moldavië niet mogelijk is en niet valt te overzien wanneer deze situatie anders wordt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat eiser behoort tot de Roma-bevolkingsgroep onvoldoende is om hem als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag aan te merken. Niet is gebleken dat eiser vanwege discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser heeft verklaard dat hij in Moldavië een uitkering ontving, dat eiser en zijn oudste dochter onderwijs hebben genoten en hij een huis heeft kunnen huren. Ook zouden zij in bezit zijn gesteld van documenten waarmee hij en zijn gezin legaal hebben kunnen uitreizen. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege het behoren tot de Roma-bevolkingsgroep risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 EVRM.
5. Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn vertrek uit Moldavië niet raken aan de gronden van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 EVRM. Met betrekking tot de door eiser en zijn vrouw persoonlijk ondervonden bedreigingen door de valutahandelaar heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de valutahandelaar. Ook hebben eiser en zijn vrouw niet consistent verklaard over wie de geldleningen afsloot. Daarnaast heeft verweerder het terecht bevreemdingwekkend geacht dat er geen documenten zijn van de meerdere geldleningen die eiser zou hebben gesloten met de valutahandelaar. Dat eiser het zinloos acht om aangifte van bedreiging te doen, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat hij in aanmerking komt voor een asielvergunning. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraak van 19 mei 2017 [3] blijkt dat de autoriteiten in Moldavië in het algemeen bescherming bieden. Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming bij voorbaat zinloos is.
6. De stelling van eiser dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de belangen van eisers meerderjarige stiefzoon [naam] , volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit van [naam] terecht gesteld dat niet is gesteld noch gebleken dat hij met zijn verstandelijke beperkingen in Moldavië geen hulp zou kunnen krijgen van de daartoe geëigende instanties dan wel dat de daartoe geëigende instanties hem niet zouden willen of zouden kunnen helpen. Eiser heeft zelf verklaard dat [naam] in Moldavië onderzocht kan worden, tegen een betaling. Een gebrek aan financiële middelen – ondanks de aanwezigheid van een ziek meerderjarig kind – is nog altijd economisch van aard en een niet-verdragsgerelateerde omstandigheid. Gelet op het voorgaande stelt verweerder zich op goede gronden op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn gezin vanwege hun Roma-afkomst of vanwege hun persoonlijke situatie hebben te vrezen voor dermate ernstige gevolgen dat er sprake is van vluchtelingschap of een schending van artikel 3 EVRM.
7. Dat eiser op dit moment vanwege de beperkingen ten gevolge van de maatregelen rondom de bestrijding van het coronavirus niet kan worden uitgezet, is slechts een tijdelijke, feitelijke belemmering.
8. Nu eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten, was verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in beginsel gehouden een inreisverbod uit te vaardigen. Gebleken is dat Duitsland reeds een nog steeds geldend inreisverbod heeft opgelegd. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die tot het afzien van het handhaven van een inreisverbod zouden dienen te leiden.
9. Gelet hierop heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.