ECLI:NL:RBDHA:2020:14495
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak na ongegrondverklaring beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd had, had eerder een verzoek om herziening ingediend tegen de afwijzing van zijn verblijfsvergunning, welke was ingetrokken bij besluit van 27 november 2002. Het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat het verzoek om herziening afwees, leidde tot het indienen van beroep door de verzoeker. Daarnaast vroeg hij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
Tijdens de zitting op 30 juli 2020, waar de zaak samen met een andere zaak werd behandeld, is de verzoeker verschenen met zijn gemachtigde, mr. M.J.A. Bakker. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. L. Verhaegh, heeft een verweerschrift ingediend. De voorzieningenrechter overwoog dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien de rechtbank op dezelfde dag uitspraak had gedaan in de andere zaak, was een voorlopige voorziening niet meer mogelijk. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.