ECLI:NL:RBDHA:2020:14565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
NL20.17078 en NL20.17082
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen of bevindingen

In deze zaak hebben eisers, met de Afghaanse nationaliteit, een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen op 11 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers geen nieuwe elementen of bevindingen hadden aangedragen die relevant waren voor de beoordeling. De rechtbank heeft de beroepen van eisers tegen deze besluiten behandeld op 2 oktober 2020, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers eerder aanvragen hadden ingediend die waren afgewezen en dat de huidige aanvragen geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die de eerdere afwijzingen konden ondermijnen.

De rechtbank overweegt dat de overgelegde documenten, waaronder een Tazkera en een rijbewijs, niet als nieuwe elementen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser 1 al eerder waren vastgesteld en dat de overgelegde documenten niet relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het aan eisers is om de authenticiteit van de overgelegde documenten aan te tonen en dat het niet voldoende is om alleen kopieën te overleggen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en bevestigd dat de aanvragen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.17078 en NL20.17082
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser 1](eiser 1) en
[eiser 2](eiser 2), eisers
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Brands), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluiten van 11 september 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL20.17079 en NL20.17083, plaatsgevonden op 2 oktober 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr.
M. van Werven, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Als tolk is verschenen G.R. Mohammadi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen dat zij de Afghaanse nationaliteit hebben en dat zij zijn geboren op [1979] respectievelijk [2002]
2. Eisers hebben eerder op 17 november 2015 aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvragen bij besluiten van 14 juni 2017 afgewezen. De daartegen ingestelde beroepen zijn bij uitspraak1 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, gegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvragen van 17 november 2015 bij besluiten van 11 januari 2019 nogmaals afgewezen. De daartegen ingestelde beroepen zijn bij uitspraak2 van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, ongegrond verklaard. Bij uitspraak3 van 5 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de
1. NL17.4956 en NL17.4957
2 NL19.2648 en NL19.2652
3 201907602/1/V2
Raad van State (ABRvS) die uitspraak bevestigd. De besluiten van 11 januari 2019 staan daarmee in rechte vast.
3. Op 17 juni 2020 hebben eisers opnieuw aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvragen liggen ten grondslag aan de nu bestreden besluiten. Verweerder heeft die aanvragen niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van opvolgende aanvragen waaraan eisers geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag hebben gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit (onder meer) gedaan onder verwijzing naar de hierboven genoemde besluiten van 11 januari 2019. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet- ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 22 juni 20164. Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
5. Eisers voeren de volgende stellingen en stukken aan om te onderbouwen dat zich nieuwe elementen of bevindingen voordoen en leggen ter onderbouwing daarvan de volgende documenten over:
a. een originele Tazkera van eiser 1, met vertaling;
b. een origineel rijbewijs van eiser 1, met vertaling;
c. een kopie van een verklaring van de wijkagent omtrent hun situatie, met vertaling;
d. een kopie van een verklaring van de werkgever van eiser 1, met vertaling.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overgelegde documenten geen relevante nieuwe elementen of bevindingen zijn. Over de Tazkera zegt verweerder dat uit onderzoek5 door Bureau Documenten blijkt dat het document hoogstwaarschijnlijk niet door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven. Om die reden kan het niet worden aangemerkt als document ter onderbouwing van de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser 1. Het rijbewijs is door Bureau Documenten echt6 bevonden, maar hierop zijn geen identificerende gegevens te lezen, maar is alleen een foto van eiser 1 te zien. Dit is onvoldoende om dit document ter onderbouwing van de identiteit, nationaliteit en herkomst aan te merken. Bovendien staan de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser 1 vast.
Over de kopieën van verklaringen van de wijkagent en de werkgever van eiser 1 stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers ten tijde van deze aanvraag al de originele verklaringen hadden moeten overleggen. Het is aan eisers om te zorgen dat hun aanvraag compleet is op het moment van indienen. Eisers hebben twee jaar de tijd gehad om het
5 Verklaring van onderzoek van 30 juli 2020
6 Verkorte verklaring van onderzoek documenten van 29 juli 2020
asielrelaas te onderbouwen en niet valt in te zien dat dat in die twee jaar niet is gelukt. Er is niet inzichtelijk gemaakt waarom eiser 1 zijn werkgever pas begin dit jaar gevraagd heeft om de verklaring op te stellen, terwijl hij al sinds zijn vorige procedure op de hoogte was van het feit dat verweerder zijn werkzaamheden ongeloofwaardig achtte. Daarnaast zijn de verklaringen van de wijkagent en de werkgever op verzoek van eisers opgesteld en blijkt hieruit niet van een (onafhankelijk) onderzoek. Het is dus uitsluitend een verklaring van een derde. Evenmin staan er data op de verklaringen, zodat niet achterhaald kan worden wanneer deze zijn opgesteld. Ook om die reden zijn deze verklaringen geen nieuw feit. De verklaring van de werkgever stemt verder niet overeen met hetgeen eiser 1 tijdens de gehoren in de vorige asielprocedure heeft verklaard, nu eiser in de vorige zaak consequent heeft verklaard over kolonel [A] en de verklaringen allemaal zijn opgesteld door [B] . Verder hebben die verklaringen betrekking op [C] , zodat hiermee niet is aangetoond dat de verklaringen op eiser 1 zien. In de zienswijze is gesteld dat de vertaling van de naam van de werkgever op één van de documenten onjuist was, maar er is geen verklaring gegeven over hoe die fout is ontstaan.
7. De rechtbank overweegt ten aanzien van de Tazkera als volgt. Tussen partijen staat vast dat de Tazkera is overgelegd ter onderbouwing van de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser 1. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser 1 in de vorige procedure al is komen vast te staan, kan dit stuk niet afdoen aan de bestreden besluiten.
8. Eisers voeren over het rijbewijs aan dat dit document is overgelegd om de werkzaamheden van eiser 1 bij [A] te onderbouwen. In de vorige procedure werd immers tegengeworpen dat eisers de werkzaamheden niet nader hebben kunnen onderbouwen middels documenten, zoals bijvoorbeeld een rijbewijs. Het rijbewijs is echt bevonden en er is duidelijk een foto van eiser 1 zichtbaar. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit document niet als nieuw feit wordt beschouwd.
9. De rechtbank overweegt dat in de vorige procedure aan eisers inderdaad is tegengeworpen dat geen documenten ter onderbouwing van de werkzaamheden zijn overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser 1 met het overleggen van zijn het rijbewijs in deze procedure nog steeds zijn werkzaamheden voor [A] niet heeft aangetoond. Immers, met het overleggen van het rijbewijs is uitsluitend aangetoond dat eiser 1 een rijbewijs had, maar hiermee is niet onderbouwd dat hij werkzaamheden voor [A] heeft verricht. Verweerder heeft het rijbewijs daarom terecht niet als novum aangemerkt.
10. Over de verklaring van de werkgever van eiser 1 en de verklaring van de wijkagent voeren eisers aan dat het buiten hun schuld ligt dat er geen originele verklaringen zijn overgelegd. De originelen zijn door PostNL retour gestuurd naar Afghanistan. Ten onrechte wordt daarom aan eisers tegengeworpen dat uitsluitend sprake is van kopieën. Ten tweede voeren eisers aan dat verweerder heeft miskend dat het uiteindelijk de vraag is of verzoekers vrees hebben voor vervolging of een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De bewijslast hiervoor kan niet eenzijdig bij eisers worden gelegd. Uit arresten7
7 19 januari 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0119JUD005868912 (M.D. en M.A. tegen België), 18
december 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1218JUD002877409 (F.N. tegen Zweden), 18 november
van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de autoriteiten aandachtig en nauwkeurig onderzoek moeten doen naar de schending van artikel 3 van het EVRM en dat documenten daarbij moeten worden betrokken en beoordeeld. Verweerder kan de door eisers overgelegde documenten daarom niet terzijde schuiven omdat de authenticiteit van kopiestukken niet kan worden vastgesteld. Eisers voeren verder aan dat het feit dat de verklaringen afkomstig zijn uit niet-objectieve bronnen niet zonder meer betekent dat die verklaringen geen of onvoldoende bewijskracht hebben, temeer omdat een vreemdeling niet in staat is zijn asielrelaas met het vereiste bewijs te staven. Eisers wijzen op de uitspraak van de ABRvS van 8 juni 20178.
11. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers kopieën van de verklaringen hebben overgelegd en dat er wel originelen bestaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het moment van het indienen van een opvolgende aanvraag door eisers wordt bepaald. Zij hadden hiermee dus kunnen wachten totdat zij de originele documenten in hun bezit hadden. Dat zij dit niet hebben gedaan en daarom alleen kopieën van de verklaringen aan deze aanvraag ten grondslag hebben kunnen leggen, komt voor hun risico.
12. Bij een opvolgende asielaanvraag is het voorts aan de vreemdeling om de authenticiteit van overgelegde documenten aan te tonen. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat nu eisers alleen kopieën van de verklaringen hebben overgelegd, deze niet op authenticiteit kunnen worden onderzocht en zijn deze documenten reeds daarom niet als nova zijn aan te merken. Verweerder heeft echter niet volstaan met deze tegenwerping, maar heeft zich ook op het standpunt gesteld dat aan de verklaringen, al zouden zij authentiek zijn, niet de waarde kan worden gehecht die eisers daaraan gehecht zouden willen zien. De verklaringen zijn immers ongedateerd, op verzoek van eisers opgesteld en zijn niet gebaseerd op enig onderzoek.
13. Over de tegenwerping door verweerder dat er twee verschillende namen op de verklaringen van de werkgever van eiser 1 staan vermeld, overweegt de rechtbank dat bij deze aanvraag stukken zijn overgelegd waarop de naam [B] staat genoemd. In de zienswijze is van één stuk een nieuwe vertaling overgelegd, waar de naam is aangepast naar [B] . Dit laat echter onverlet dat op de andere documenten nog steeds de naam [B] staat. De stelling van eisers ter zitting dat de bij de zitting aanwezige tolk ook naar de documenten heeft gekeken en heeft gezegd dat het lastig leesbaar is, maar dat er waarschijnlijk [B] staat, is – nog los van de omstandigheid dat dit eerst naar zitting naar voren is gebracht – onvoldoende om dat anders te zien. Dat eisers stellen dat [A] een respecterende titel is en eiser 1 daarom zijn werkgever in de eerste procedure consequent heeft aangeduid als [B] [A] , volgt de rechtbank niet. Uit de website waar eisers in beroep naar verwijzen blijkt immers ook dat [A] een persoonsnaam kan zijn. Dat het daarnaast ook een aanspreektitel is, maakt niet dat daar in dit geval, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, zonder meer van uitgegaan kan worden. Dit geldt temeer nu eiser 1 in de vorige procedure expliciet is gevraagd9 naar de naam van zijn baas en hij daar als antwoord [A] gaf.
2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD005258913 (M.A. tegen Zwitserland) en 2 oktober 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1002JUD003321011 (Singh tegen België)
9 Pag. 17 van het nader gehoor
14. Over de beroepsgrond dat eisers hadden moeten worden gehoord om eventuele onduidelijkheden weg te nemen of vragen te beantwoorden, overweegt de rechtbank dat in beginsel de opvolgende asielprocedure aanvangt met een gehoor, maar dat verweerder daar ook van af kan zien, bijvoorbeeld in het geval de vreemdeling zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in een eerdere procedure zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn, dan wel zonder horen kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen niet relevant zijn.10 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze procedure kunnen afzien van het horen van eisers. Ten tijde van de aanvraag bestond er bij verweerder, zo blijkt ook uit het voornemen, geen twijfel dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant zijn. Daarnaast zijn eisers pas in de zienswijze gekomen met de aangepaste vertaling van de verklaring van de werkgever van eiser 1. De onenigheid over de naam van de baas van eiser 1 is ook niet het enige en doorslaggevende argument dat voor verweerder aan de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag ten grondslag is gelegd, zodat het mogelijk wegnemen van onduidelijkheid daarvan onvoldoende is om tot een ander oordeel te leiden. Verweerder heeft daarom kunnen afzien van het horen van eisers.
15. Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eisers overgelegde kopieën van de verklaringen van de werkgever van eiser 1 en de wijkagent geen nieuwe elementen of bevindingen zijn die relevant zijn voor beoordeling van het asielrelaas. Verweerder heeft daarbij een juiste toets aangelegd. Het beroep van eisers op de verschillende arresten van het EHRM kunnen daarom niet slagen. Evenmin kan, gelet op het voorgaande, de beroepsgrond dat de verklaringen het asielrelaas van eisers in de eerdere procedure onderbouwen, tot een ander oordeel leiden.
16. Wat hierboven is overwogen leidt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
17. De aanvragen zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
10 Paragraaf C1/2.9 van de Vreemdelingencirculaire 2000
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.