In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 augustus 2020, wordt het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser verweerder op 22 oktober 2019 in gebreke heeft gesteld, waarna de wettelijke termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, aangezien verweerder te laat heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten dat verweerder alsnog binnen een termijn van zestien weken een besluit moet nemen op de aanvraag van eiser. Dit is langer dan de gebruikelijke termijn van twee weken, omdat de rechtbank rekening houdt met de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming en de achterstanden die verweerder heeft in de behandeling van asielaanvragen. Verweerder heeft aangegeven dat hij geen concrete termijn kan geven voor de beslissing op de aanvraag van eiser, maar de rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 262,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en legt verweerder de verplichting op om binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit te nemen.