ECLI:NL:RBDHA:2020:14635
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. Dalloesingh, had een verzoek ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optrad, vertegenwoordigd door M.J. Roeloffzen. De verweerder heeft op 3 april 2020 aangegeven bereid te zijn om de proceskosten van de verzoeker te vergoeden tot een bedrag van € 262,50.
De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de relevante artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in overweging genomen. De verzoeker had op 17 februari 2020 beroep aangetekend omdat de verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Na een beslissing op 23 februari 2020 heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder de proceskosten moet vergoeden, omdat de beslissing pas na het indienen van het beroep was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 262,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de verzoeker. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier, en is bekendgemaakt op 26 augustus 2020.