Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/2322
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. Z. Benguedda),
en
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
Procesverloop
Eiser heeft tegen het hierna onder 4 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 13 februari 2020 het bezwaar ongegrond verklaard (de bestreden beslissing) en het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.
Eiser heeft daartegen op 26 maart 2020 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Eiser heeft op 9 oktober 2020 nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft op 13 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 10 november 2020 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1987. Eiser stond van 1 september 2010 tot 31 augustus 2018 ingeschreven voor de opleiding Civiele Techniek aan de Technische Universiteit Delft (TU Delft). Eiser ontving in verband daarmee studiefinanciering. Eiser is op 1 februari 2018 begonnen met de HBO-opleiding Communicatie aan de Hogeschool Inholland.
2. Eiser heeft op 16 januari 2018 aan het College van bestuur van de TU Delft (het bestuur) verzocht het hierna in 3.1 vermelde verzoek te ondersteunen. Het bestuur heeft advies ingewonnen bij de ‘Centrale Commissie Financiële Ondersteuning’ (CCFO).
De CCFO heeft, voordat het advies werd uitgebracht, (studenten)arts S, geraadpleegd.
3.1
Eiser heeft op 30 januari 2018 bij verweerder een ‘Verzoek Voorziening hoger onderwijs bij bijzondere omstandigheden’ ingediend (het verzoek). Hij heeft daarin verzocht om een nieuwe aanspraak op studiefinanciering. In het aanvraagformulier is bij onderdeel 2.8 ‘Motiveer waarom de student in aanmerking komt voor het bij 2.7 aangegeven verzoek’ ingevuld:
“Ernstige medische problemen en dientengevolge psychische problematiek”.
“Ernstige medische problemen en dientengevolge psychische problematiek”.
Bij het verzoek heeft eiser een formulier ‘Medische informatie Bij verzoek voorziening bij arbeidsongeschiktheid of bijzondere omstandigheden’ gevoegd. Hierin is bij onderdeel 2.5 ‘Waarvan is sprake bij de bij vraag 2.4 vermelde student?’ het vakje ‘Een handicap of chronische ziekte sinds’ aangekruist en daarachter is bij maand:
“09”ingevuld en bij jaar:
“2010”.Dit formulier is ondertekend door de in 2 vermelde arts.
“09”ingevuld en bij jaar:
“2010”.Dit formulier is ondertekend door de in 2 vermelde arts.
3.2
Bij het verzoek is een aan eiser gerichte brief van het Hoofd Centrale Studentenadministratie van de TU Delft, met als dagtekening 29 januari 2018, gevoegd. In deze brief staat onder meer:
“Op 16 januari 2018 ontvingen wij uw verzoek tot ondertekening van het DUO-formulier “Voorziening HO bij arbeidsongeschiktheid of bijzondere omstandigheden”. Wij hebben over uw verzoek advies ingewonnen bij de [CCFO]. Op grond van dit advies verklaren wij dat u tijdens de studie gehandicapt bent geraakt, de handicap erger is geworden of chronisch ziek bent en daardoor de opleiding moet beëindigen omdat u het beroep waarvoor u opgeleid wordt niet zal kunnen uitoefenen. De [CCFO]adviseert aan [het bestuur] haar medewerking te verlenen bij het Verzoek Nieuwe aanspraak op studiefinanciering. [het bestuur] heeft dit advies overgenomen en adviseer de DUO aan u nieuwe studiefinanciering toe te kennen voor een passender opleiding. (…)”
4. Bij besluit van 22 november 2018 heeft verweerder het verzoek afgewezen. Daarbij heeft verweerder onder meer aan eiser geschreven:
“
Wanneer u in verband met een handicap of chronische ziekte noodgedwongen moet stoppen met uw opleiding, kunt u in aanmerking komen voor nieuwe aanspraak op studiefinanciering voor een passender opleiding. De voorwaarde om hiervoor in aanmerking te komen is dat de ziekte tijdens de studie is ontstaan, geconstateerd of verergerd. Uit de meegestuurde bewijsstukken blijkt dat hier geen sprake van is.”
“
Wanneer u in verband met een handicap of chronische ziekte noodgedwongen moet stoppen met uw opleiding, kunt u in aanmerking komen voor nieuwe aanspraak op studiefinanciering voor een passender opleiding. De voorwaarde om hiervoor in aanmerking te komen is dat de ziekte tijdens de studie is ontstaan, geconstateerd of verergerd. Uit de meegestuurde bewijsstukken blijkt dat hier geen sprake van is.”
5. Naar aanleiding van het bezwaar tegen het in 4 vermelde besluit heeft verweerder bij brief van 9 januari 2019 onder meer aan gemachtigde geschreven: “
Uit het verzoek is niet gebleken dat de medische omstandigheid van uw cliënt tijdens de opleiding Civiele Techniek is verergerd. Ook is niet gebleken waarom hij deze opleiding niet heeft kunnen afmaken vanwege de medische omstandigheid. Daarnaast is uit het verzoek niet gebleken waarom de huidige opleiding Communicatie passender zou zijn. Op grond van het bovenstaande verzoek ik u het bezwaar nader te motiveren”.
Uit het verzoek is niet gebleken dat de medische omstandigheid van uw cliënt tijdens de opleiding Civiele Techniek is verergerd. Ook is niet gebleken waarom hij deze opleiding niet heeft kunnen afmaken vanwege de medische omstandigheid. Daarnaast is uit het verzoek niet gebleken waarom de huidige opleiding Communicatie passender zou zijn. Op grond van het bovenstaande verzoek ik u het bezwaar nader te motiveren”.
6. Na de ontvangst van de motivering van het bezwaar heeft verweerder op
18 februari 2019 zijn medisch adviseur, K, ingeschakeld om te beoordelen of eiser al dan niet als direct gevolg van een tijdens de studie Civiele Techniek verworven dan wel verergerende handicap of een zich tijdens die studie manifesterende of verergerde chronische ziekte genoodzaakt is geweest die opleiding te beëindigen en, als dat het geval zou zijn, of de nadien aangevangen opleiding Communicatie al dan niet passender is gelet op de handicap dan wel ziekte van eiser.
7. Bij brief van 19 februari 2019 heeft K vragen aan eiser gesteld. Eiser heeft naar aanleiding hiervan S (zie 2 hiervoor) gemachtigd om aan K inlichtingen over eiser te verstrekken over de bevindingen van S bij het onderzoek en aanvullend onderzoek, de diagnose beschrijvend/descriptief, eventueel behandelplan, behandelbeloop en verder beleid. Op 9 april 2019 heeft eiser de machtiging aan verweerder gestuurd en op de gestelde vragen gereageerd. Daarbij heeft eiser onder meer geschreven:
“
De Tudelft heeft zich gebaseerd op mijn medische klachten die mij zowel fysiek als mentaal belemmeren. Er is hierbij gekeken naar hoe dit zich uit in mijn studie en of er aanpassingen mogelijk waren om daar alsnog een diploma te halen wat niet het geval bleek te zijn. Op medische grond heeft er een medisch onderzoek plaatsgevonden dat is uitgevoerd namens Tudelft door “SGZ: Studenten Gezondheidszorg te Delft”. Er is gekeken naar de eis dat duo stelt, namelijk of er een handicap is ontstaan tijdens de studie of een ziekte dat is verergerd tijdens de studie. Het bleek dat dit ook het geval was en daarna heeft er op Tudelft een intern onderzoek plaatsgevonden en aan de hand hiervan heeft het bestuur mijn verzoek voor nieuwe aanspraak studiefinanciering gesteund.”
De Tudelft heeft zich gebaseerd op mijn medische klachten die mij zowel fysiek als mentaal belemmeren. Er is hierbij gekeken naar hoe dit zich uit in mijn studie en of er aanpassingen mogelijk waren om daar alsnog een diploma te halen wat niet het geval bleek te zijn. Op medische grond heeft er een medisch onderzoek plaatsgevonden dat is uitgevoerd namens Tudelft door “SGZ: Studenten Gezondheidszorg te Delft”. Er is gekeken naar de eis dat duo stelt, namelijk of er een handicap is ontstaan tijdens de studie of een ziekte dat is verergerd tijdens de studie. Het bleek dat dit ook het geval was en daarna heeft er op Tudelft een intern onderzoek plaatsgevonden en aan de hand hiervan heeft het bestuur mijn verzoek voor nieuwe aanspraak studiefinanciering gesteund.”
8. Met dagtekening 10 december 2019 verzendt K een (rappel) brief aan S. In die brief schrijft K:
“Uw patiënt heeft een verzoek gedaan aan de [DUO], zich daarbij baserend op medische factoren. Mijn vragen aan u luiden als volgt:
1. Met welke lichamelijke en/of psychische problematiek is cliënt u bekend?
2. Wat waren de bevindingen bij onderzoek?
3. Wat waren de bevindingen bij aanvullend onderzoek?
4. Tot welke diagnose(s) bent u gekomen? Wanneer werd deze gesteld?
5. Welke behandeling werd ingezet?
6. Wat was het resultaat van de behandeling?
7. Waaruit bestaat uw verdere beleid?”
9. In een rapportage van K van 29 januari 2020 staat: “
Mevrouw S laat per email weten dat zij de aan haar voorgelegde vraagstelling niet kan beantwoorden en verstrekt geen inhoudelijke informatie.” en “Weging: (…)Er werd geen medische informatie verkregen en derhalve is een onderbouwde beantwoording van de vraagstelling niet mogelijk. Er kan dan ook geen inhoudelijk advies worden uitgebracht.”
Mevrouw S laat per email weten dat zij de aan haar voorgelegde vraagstelling niet kan beantwoorden en verstrekt geen inhoudelijke informatie.” en “Weging: (…)Er werd geen medische informatie verkregen en derhalve is een onderbouwde beantwoording van de vraagstelling niet mogelijk. Er kan dan ook geen inhoudelijk advies worden uitgebracht.”
Geschil10.In geschil is of verweerder het verzoek terecht heeft afgewezen.
11. Eiser stelt dat hij aan het begin van de studie Civiele Techniek ziek is geworden. Er was sprake van meerdere ziektes en tijdens zijn studie zijn er ziektes bijgekomen en zijn de ziektes verergerd. Vanaf september 2010, vanaf aanvang van de studie, heeft eiser zware psychische klachten ontwikkeld, mede vanwege die studie, die achteraf veel te zwaar voor eiser bleek. Door de moeizame voortgang van de studie verergerden ook de klachten zich weer bij eiser. In november 2010 heeft eiser, naast de psychische klachten, ook andere klachten ontwikkeld. Vanaf november 2010 had eiser last van vergeetachtigheid en desoriëntatieproblemen. Ook verergerde eisers epilepsie waar hij sinds 2001 sporadisch last van had. In 2011 en 2017 is de epilepsie verder verergerd. Ten gevolge van de psychische klachten dan wel epilepsie ontwikkelde eiser diverse andere klachten, zoals trillingen, stotteren in de ochtend en gedurende lange tijd bewusteloos raken en hevige migraine. Ook deze klachten verergerden vanaf 2017. Vanaf 2012 ontwikkelde eiser schildklierproblemen, insomnia en hevige stemmingswisselingen, waaronder woede-uitbarstingen. In 2013 werd eiser gediagnosticeerd met het syndroom van Tietze waarbij hij hevige pijnen op de borst kreeg. Vanaf 2014 kreeg eiser te kampen met jicht aan voeten en vingers, welke ziekte in 2015 extreem verergerde.
12. Eiser stelt dat hij in overeenstemming met artikel 5.16, vierde en vijfde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) het verzoek heeft ingediend. Voor gevallen zoals die van eiser is voornoemde wet bedoeld. Eiser heeft het verzoek ingediend bij het bestuur van de rechtspersoon waar hij stond ingeschreven. Dit bestuur heeft een speciale commissie verzocht om advies. Deze commissie heeft een arts, S, ingeschakeld teneinde te beoordelen of eiser voor het verzoek in aanmerking komt. S is een onafhankelijke arts van de TU Delft die eiser heeft onderzocht in het kader van de aanvraag. Zij heeft de behandelend artsen van eiser aangeschreven en bevraagd. Daarna heeft zij een positief advies gegeven.
De commissie heeft vervolgens, onderbouwd met het advies van S, het bestuur positief geadviseerd waarna het bestuur dit advies heeft overgenomen. Het bestuur heeft duidelijk aangegeven dat eiser tijdens de studie gehandicapt is geraakt, de handicap erger is geworden of een chronische ziekte heeft en dat hij daardoor de opleiding moet beëindigen. Verweerder voert, door zelf een eigen arts in te schakelen en het onderzoek dat reeds door S was gedaan opnieuw te doen, een extra toets uit die niet is voorgeschreven door de wet of in beleidsregels. Verweerder had niet zelfstandig opnieuw het onderzoek dat reeds door S was gedaan mogen doen. Reeds om die reden had het verzoek toegewezen moeten worden en dient ook het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel vernietigd te worden. Het besluit van verweerder is zeer belastend voor eiser. Verweerder heeft verzuimd om bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Verweerder heeft ook om onbegrijpelijke redenen het oordeel van S en de inhoud van de onder 3.1 vermelde formulieren genegeerd. Het oordeel van S is klip en klaar en laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Verweerder had nadere vragen aan S kunnen stellen, zodat hij van haar had gehoord dat eiser vanwege ziekte zijn studie niet had kunnen afmaken. Verweerder heeft in de bezwaarfase, nadat S zei dat zij niet de behandelend arts was, geen verder onderzoek meer gedaan en een beslissing op bezwaar genomen. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende voortvarend onderzoek gedaan naar de gezondheidssituatie van eiser en ten onrechte is S niet middels de juiste vraagstellingen bevraagd. Gelet hierop dient het bestreden besluit vernietigd te worden daar het in strijd met het motiverings-en zorgvuldigheidsbeginsel is genomen. Het onderzoek door K is bovendien niet objectief omdat hij voor verweerder werkzaam is. Eiser betwist de conclusies van K naar aanleiding van de door eiser nader overgelegde (medische) stukken. Daarnaast heeft K niet op alle vragen die aan hem zijn gesteld antwoord gegeven. Uit het medisch dossier van eiser in samenhang met het verslag van de psycholoog, alsmede de ondersteuning door de studentenarts en de Universiteit volgt duidelijk dat sprake is van een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een nieuwe aanspraak studiefinanciering. Indien er een nieuw medisch onderzoek dient plaats te vinden, dan verzoekt eiser de rechtbank een nieuwe onafhankelijke deskundige arts aan te wijzen die het medisch dossier van eiser beoordeelt. Eiser stelt dat de opleiding communicatie een passender opleiding voor eiser is.
13. Eiser stelt dat de weigering om aan eiser een nieuwe aanspraak toe te kennen onredelijk, onbillijk en onevenredig is gezien zijn belangen. Eiser heeft een aanzienlijke studieschuld opgebouwd en staat nog altijd met lege handen, geen diploma en geen enkel perspectief. Eiser heeft lange tijd te maken gehad met ernstige medische beperkingen. Dit in combinatie met een studie die veel van hem vergde, heeft er toe geleid dat zijn studie geen succes is geworden. Indien geen nieuwe aanspraak wordt toegekend, zal het praktisch onmogelijk worden voor eiser om zijn studie Communicatie succesvol te voltooien. De hele kwestie drukt verder ernstig op de psyche van eiser. Eiser doet gelet hierop een beroep op de hardheidsclausule zoals neergelegd in artikel 11.5 van de Wsf 2000. Daarnaast verzoekt eiser om op grond van de redelijkheid en billijkheid alsnog de nieuwe aanspraak studiefinanciering aan hem toe te kennen.
14. Eiser stelt zich ook nog op het standpunt dat de bestreden beslissing in strijd is met de artikelen 3:46, 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en enig ander algemeen verbindend voorschrift en/of enig, voor zover niet gecodificeerd, in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur.
15. Verweerder stelt dat S in het formulier ‘Medische informatie’ heeft verklaard dat de medische omstandigheid reeds bestond ten tijde van de aanvang van de opleiding en dat niet is aangegeven, dat de medische omstandigheid is verergerd. Hieruit blijkt niet dat er sprake is van een verkregen of verergerde handicap of chronische ziekte tijdens de opleiding Civiele Techniek. Uit de verklaring van de TU Delft blijkt dat in 2018 is geconstateerd dat eiser het beroep waarvoor hij wordt opgeleid niet zal kunnen uitoefenen. Deze verklaring betreft een momentopname in 2018, terwijl eerder al is verklaard dat in september 2010 de medische omstandigheid al aanwezig was. Het inhoudelijke feitelijke advies van de arts die de verklaring heeft ingevuld, is niet overgelegd. In de bezwaarfase is het ook niet mogelijk gebleken de medische omstandigheden en gegevens van eiser in de periode 2010-2018 te beoordelen. Gelet op het voorgaande is uit de overgelegde verklaringen niet af te leiden dat de medische omstandigheid is ontstaan tijdens de studie dan wel dat gedurende de studie de medische omstandigheid is verergerd. Uit de door eiser nader overgelegde stukken (verklaring psycholoog, medisch dossier en het overzicht medicijnen en bijwerkingen) kan volgens K niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van een tijdens de studie verworven handicap of een zich tijdens de studie verergerende handicap of een zich tijdens de studie manifesterende chronische ziekte op grond waarvan medisch onderbouwd kan worden dat eiser zijn opleiding heeft moeten beëindigen.
16. Voor zover moet worden geoordeeld, dat er wel sprake is van een medische omstandigheid die tijdens de studie is ontstaan dan wel is verergerd, dan dient volgens verweerder nog te worden beoordeeld op welk moment de medische omstandigheid dusdanig was dat de studie niet kon worden voortgezet en een passender opleiding de enige optie was. Dit gelet op het feit dat eiser op 25 juni 2017 30 jaar is geworden en er vanaf dat moment geen recht meer op studiefinanciering bestaat.
Beoordeling van het geschil
17. Voor studiefinanciering kan een studerende in aanmerking komen tot en met de maand waarin hij de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt. In afwijking daarvan behoudt een studerende bij het bereiken van de leeftijd van 30 jaren zijn aanspraak, zolang hij zonder onderbreking studiefinanciering geniet. [1] Indien een student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs of binnen de, op grond van het tweede lid, verlengde diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs hoger onderwijs omgezet in een gift. [2] Indien een student als direct gevolg van een tijdens de studie verworven handicap, ten gevolge van een zich tijdens de studie verergerende handicap of ten gevolge van een zich tijdens de studie manifesterende chronische ziekte genoodzaakt is een reeds begonnen opleiding te beëindigen, ontvangt de student bij keuze voor een passender opleiding nieuwe aanspraak op studiefinanciering. [3] Onze Minister stelt op aanvraag van de student vast of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van dit artikel. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven. [4]
18. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5.16, vierde lid, van de Wsf 2000 volgt dat de in dit artikellid getroffen voorziening enkel ziet op zeer uitzonderlijke gevallen. De in het vierde lid getroffen voorziening is slechts bedoeld voor gevallen die evident tot een onredelijk of onbillijk resultaat leiden. [5] Uit verklaringen van het bestuur van de onderwijsinstelling waar de student is ingeschreven, én van een arts zal moeten blijken dat voldaan is aan de in artikel 5.16, vierde lid, van de Wsf 2000 gestelde voorwaarden voor toekenning van een nieuwe aanspraak op studiefinanciering. Het is niet aan verweerder om zelfstandig te beoordelen of aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan. Het is wel aan verweerder om te bezien of de door artikel 5.16, vijfde lid, voorgeschreven verklaringen van de onderwijsinstelling en een arts op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inzichtelijk en consistent zijn. Eerst indien daarvan sprake is heeft de minister een toereikende grondslag voor zijn beslissing op het verzoek van de studerende. [6]
19. Het ligt op de weg van eiser om door middel van verklaringen van de onderwijsinstelling en een arts aan te tonen dat bij hem sprake is van een bijzondere omstandigheid als door de wetgever bedoeld. Voor wat betreft de medische onderbouwing van zijn verzoek kan eiser in eerste instantie volstaan met het invullen van het formulier medische informatie, welk formulier als bijlage bij het ‘Verzoek Voorziening hoger onderwijs bij bijzondere omstandigheden’ wordt verstrekt. Een arts dient op dat formulier aan te geven of, en in welke periode, bij de student sprake is van een medische omstandigheid en/of, en sinds wanneer, bij de student sprake is van een handicap of chronische ziekte. Het door verweerder opgestelde formulier medische informatie vermeldt dat dit formulier geen geneeskundige verklaring is en dat het niet de bedoeling is dat de arts een beoordeling maakt. Nu eiser zijn verzoek in eerste instantie (enkel) heeft onderbouwd met het door S ingevulde formulier medische informatie, heeft verweerder terecht een arts ingeschakeld om te beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden van medische aard als bedoeld in artikel 5.16 van de Wsf 2000. [7] Het standpunt van eiser dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel volgt de rechtbank daarom niet. Verweerder heeft zijn medisch adviseur K ingeschakeld om te beoordelen of eiser al dan niet als direct gevolg van een handicap of een (verergerde) chronische ziekte genoodzaakt is geweest de opleiding Civiele Techniek te beëindigen en, als dat het geval zou zijn, of de nadien aangevangen opleiding Communicatie al dan niet passender is gelet op de handicap/ziekte van eiser. In de bezwaarfase heeft verweerder zijn onderzoek naar de vraag of sprake was van bijzondere omstandigheden slechts beperkt kunnen doen, omdat S desgevraagd (zie onder 8 en 9) geen (medische) informatie aan K heeft verstrekt en eiser verder ook geen medische gegevens of contactgegevens van de behandelend arts(en) aan de medisch adviseur van verweerder heeft overgelegd. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met het motiverings-en zorgvuldigheidsbeginsel. In de omstandigheid dat verweerder mogelijk onvoldoende voortvarend te werk is gegaan bij het onderzoek naar de gezondheidssituatie van eiser, ziet de rechtbank evenmin aanleiding het bestreden besluit op grond van strijd met genoemde beginselen te vernietigen.
20. Naar aanleiding van de door eiser, eerst op 9 oktober 2020, overgelegde gegevens, te weten een verklaring van de studentdecaan van de Hogeschool van Leiden over de opleiding Communicatie, een verklaring van een psycholoog, een gedeelte van eisers medisch dossier en een overzicht van een aantal medicijnen en bijwerkingen heeft K een (medisch) rapport opgesteld. In dit rapport van 2 november 2020, heeft K op basis van die door eiser overgelegde gegevens geconcludeerd dat er geen sprake is van een tijdens de studie verworven handicap of een tijdens de studie verergerende handicap of een zich tijdens de studie manifesterende chronische ziekte op grond waarvan medisch onderbouwd kan worden dat eiser zijn opleiding Civiele Techniek heeft moeten beëindigen.
21. De Rechtbank is van oordeel dat verweerder op het advies van zijn medisch adviseur K mocht afgaan. Dat advies is op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen en is inzichtelijk gemotiveerd. In het advies is aangegeven van welke gegevens is uitgegaan, welke onderzoeksmethodiek is gehanteerd en waartoe weging van de gegevens heeft geleid. Uit het advies kan worden afgeleid dat bij eiser geen sprake is van (blijvende) beperkingen op grond waarvan er een medische noodzaak bestond tot het beëindigen van de opleiding Civiele Techniek. Het door K gegeven medisch oordeel is consistent. Eiser heeft geen beoordeling van een medisch deskundige overgelegd. Op verzoek van eiser kunnen door hem meegebrachte getuigen en deskundigen worden gehoord. [8] Eiser heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals eiser verzoekt, op grond van artikel 8:47 van de Awb een (medische) deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek naar de medische omstandigheden van eiser. Met het enkele stellen dat K niet objectief is heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat K de medische situatie van eiser onjuist heeft ingeschat of dat aan de juistheid van zijn conclusies moet worden getwijfeld. Hieruit volgt dat in ieder geval niet voldaan is aan de ingevolge artikel 5.16, vijfde lid, van de Wsf 2000 gestelde eis dat uit een verklaring van een arts moet blijken dat voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden voor toekenning van een nieuwe aanspraak op studiefinanciering.
22. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5.16, vierde lid, van de Wsf 2000 kan worden afgeleid dat in de uitzonderlijke situatie dat een studerende zijn of haar studie in het hoger onderwijs definitief heeft moeten staken als direct gevolg van tijdens deze studie toegenomen medische beperkingen, de wetgever meer gewicht toekent aan het belang dat deze studerende heeft bij een kans om een opleiding te volgen die ondanks de toegenomen medische beperkingen voltooid kan worden, dan aan de specifieke financiële belangen van gedaagde en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. [9] De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een dergelijke uitzonderlijke situatie.
De grond dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4 van de Awb is genomen, gaat eraan voorbij dat in dit geval geen discretionaire bevoegdheid aan de orde is. [10]
23. De rechtbank ziet geen aanleiding het bestreden besluit op grond van hetgeen onder 14 is gesteld te vernietigen, nu eiser dit standpunt niet nader heeft geconcretiseerd noch onderbouwd.
24. Met betrekking tot eisers beroep op de hardheidsclausule als neergelegd in artikel 11.5 van de Wsf 2000 oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bedoeling van de mogelijkheid om een nieuwe aanspraak op studiefinanciering te verkrijgen is dat het slechts bij hoge uitzondering zal voorkomen dat studenten door bijzondere (medische) omstandigheden een opleiding moeten beëindigen. Voor die gevallen biedt artikel 5.16, vierde lid, van de Wsf 2000 van de wet een uitweg. Gelet op de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is daarnaast niet snel plaats voor toepassing van de hardheidsclausule. De door eiser gestelde omstandigheden, hoe vervelend ook voor eiser, kunnen niet leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000. Het is de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van wettelijke bepalingen als zodanig te toetsen. Dit is alleen anders indien de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is.
Gelet hierop kan de rechtbank eisers verzoek om op grond van de redelijkheid en billijkheid alsnog de nieuwe aanspraak studiefinanciering aan hem toe te kennen niet inwilligen.
25. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2020.
mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.