ECLI:NL:RBDHA:2020:14768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
NL20.17264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op illegale wijze via Italië de buitengrens van de lidstaten heeft overschreden. Eiser heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris beroep ingesteld, stellende dat Italië niet verantwoordelijk kan worden gehouden en dat hij bij terugkeer in Italië in een onmenselijke situatie terechtkomt. Hij verwijst naar een rapport van de SFH/OSAR en een arrest van het Hof van Justitie om zijn standpunt te onderbouwen.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft mogen concluderen dat Italië zich aan de Verdragsverplichtingen houdt. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er structurele gebreken zijn in de opvangvoorzieningen en de asielprocedure in Italië. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel het voor Dublinclaimanten in Italië niet eenvoudig is, dit niet betekent dat opvang onmogelijk is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de hoogste bestuursrechter in eerdere uitspraken geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de beroepsgronden niet slagen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 oktober 2020, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17264
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Th.H. Meeuwis), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

In het besluit van 22 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.17265, plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op illegale wijze via Italië de buitengrens van de lidstaten heeft overschreden.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat Italië niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Hij voert aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat hij bij terugkeer in een onmenselijke situatie terecht komt. Zo zijn in Italië de opvangvoorzieningen (voor kwetsbaren) niet goed, is er een gebrek aan rechtsbijstand, worden asielzoekers verstoken van de juiste medische zorg en valt niet uit te sluiten dat Italië zich schuldig maakt aan (indirect) refoulement. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het SFH/OSAR rapport van 21 januari 2020 en het arrest Cimade van het Hof van Justitie1. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan naar de situatie in Italië.
1. Het arrest van 27 september 2012, C-179/11.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Italië heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het uitgangspunt is dat ten aanzien van de lidstaten kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent onder andere dat verweerder ervan uit mag gaan dat Italië zich aan de Verdragsverplichtingen en de verplichtingen uit de toepasselijke richtlijnen houdt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit niet klopt. Daarin is eiser niet geslaagd. Met het aangehaalde rapport van de SFH/OSAR is niet aannemelijk gemaakt dat er structurele gebreken zijn in Italië wat betreft de opvangvoorzieningen en de asielprocedure. Hoewel uit het aangehaalde rapport volgt dat het niet makkelijk is voor Dublinclaimanten in Italië, volgt hieruit niet dat het onmogelijk is om opvang te krijgen of dat Italië niet voorziet in andere voorzieningen waardoor er een situatie ontstaat dat niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daar komt bij dat de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken het door eiser aangehaalde rapport ook heeft beoordeeld en hierin geen aanleiding zag om te concluderen dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan2. Dat eiser bij terugkeer naar Italië in een onmenselijke of vernederende situatie terecht komt, is dan ook niet aannemelijk gemaakt. Verder mag er –in tegenstelling tot wat eiser stelt- op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit worden gegaan dat de Italiaanse autoriteiten het verzoek van eiser om internationale bescherming (opnieuw) in behandeling nemen. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de gestelde vrees van eiser voor terugkeer naar Algerije door de Italiaanse autoriteiten onzorgvuldig wordt beoordeeld. Het beroep van eiser op het arrest Cimade biedt geen aanleiding voor een andere conclusie. In dit arrest is uiteengezet dat ook de verzoekende lidstaat in een situatie van overdracht moet voldoen aan de minimumnormen van de Opvangrichtlijn3 en heeft dus geen betrekking op de opvangvoorzieningen in Italië.
4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mogen uitgaan. Hij heeft de asielaanvraag van eiser dan ook niet in behandeling hoeven nemen. De beroepsgronden slagen niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
2 Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
5 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1850) en van 2 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2128).
3 Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.