3.3.In het arrest A. en S. heeft het Hof van Justitie, voor zover hier relevant, het volgende overwogen:
“29 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, aanhef en onder f), van richtlijn 2003/86 [de Gezinsherenigingsrichtlijn] aldus moet worden uitgelegd dat een onderdaan van een derde land of staatloze die op het tijdstip van zijn aankomst op het grondgebied van een lidstaat en van indiening van zijn asielverzoek in die staat minder dan 18 jaar oud was, maar die gedurende de asielprocedure meerderjarig wordt en aan wie vervolgens met terugwerkende kracht tot de datum van zijn verzoek asiel wordt verleend, moet worden gekwalificeerd als „minderjarige” in de zin van die bepaling.
51 Hoewel voor de indiening door een asielzoeker van een verzoek om gezinshereniging op basis van richtlijn 2003/86 dus de voorwaarde geldt dat reeds een definitief besluit is genomen over zijn asielverzoek, dient te worden geconstateerd dat deze voorwaarde gemakkelijk kan worden verklaard door het feit dat het vóór de vaststelling van een dergelijke beslissing onmogelijk is om met zekerheid te weten of de betrokken persoon voldoet aan de voorwaarden om als vluchteling te worden erkend, hetgeen weer een voorwaarde is voor het recht op gezinshereniging.
52 Binnen die context dient in herinnering te worden gebracht dat de vluchtelingenstatus aan een persoon wordt toegekend wanneer deze voldoet aan de minimumnormen van het Unierecht. Krachtens artikel 13 van richtlijn 2011/95 [Kwalificatierichtlijn] verlenen de lidstaten de vluchtelingenstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukken II en III als vluchteling wordt erkend, zonder dat zij in dit opzicht over discretionaire bevoegdheid beschikken (zie in die zin arrest van 24 juni 2015, H. T., C‑373/13, EU:C:2015:413, punt 63).
53 Voorts preciseert overweging 21 van richtlijn 2011/95 dat erkenning van de vluchtelingenstatus declaratoire kracht heeft.
54 Derhalve komt na de indiening van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig hoofdstuk II van die richtlijn, iedere onderdaan van een derde land of staatloze die voldoet aan de materiële voorwaarden van hoofdstuk III van richtlijn 2011/95 in aanmerking voor een subjectief recht om te worden erkend als vluchteling, zelfs voordat daarover een formeel besluit is genomen.
55 In die omstandigheden zou het feit dat het in artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86 bedoelde recht op gezinshereniging afhankelijk wordt gesteld van het tijdstip waarop de bevoegde nationale autoriteit formeel besluit om de betrokkene als vluchteling te erkennen, en daarmee van de snelheid die die autoriteit bij de behandeling van het verzoek om internationale bescherming aan de dag legt, afbreuk doen aan de nuttige werking van genoemde bepaling, en niet alleen indruisen tegen het doel van deze richtlijn – het bevorderen van gezinshereniging en in dit verband bieden van bijzondere bescherming aan met name alleenstaande minderjarige vluchtelingen – maar ook tegen de beginselen van gelijke behandeling en rechtszekerheid.
60 Daarentegen kan, wanneer met het oog op de toepassing van artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86 voor de beoordeling van de leeftijd van een vluchteling de datum van indiening van het verzoek om internationale bescherming als uitgangspunt wordt genomen, een gelijke en voorzienbare behandeling worden gewaarborgd van alle verzoekers die zich in chronologisch opzicht in dezelfde situatie bevinden, doordat zo wordt verzekerd dat de slaagkansen van het verzoek om gezinshereniging voornamelijk afhangen van factoren die verband houden met de verzoeker en niet met de betrokken overheidsinstanties, zoals de behandelingsduur van het verzoek om internationale bescherming of de aanvraag voor gezinshereniging (zie naar analogie arrest van 17 juli 2014, Noorzia, C-338/13, EU:C:2014:2092, punt 17).
61 Aangezien het, zoals de Nederlandse regering en de Commissie betogen, ongetwijfeld onverenigbaar zou zijn met de doelstelling van artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86 wanneer een vluchteling die op het tijdstip van zijn verzoek een alleenstaande minderjarige was, maar gedurende de procedure meerderjarig is geworden, zich, om een gezinshereniging te verkrijgen, zonder enige tijdsbeperking op die bepaling zou kunnen beroepen, dient deze vluchteling zijn verzoek om gezinshereniging wel binnen een redelijke termijn in te dienen. Voor de bepaling van een dergelijke redelijke termijn biedt de door de Uniewetgever in de soortgelijke context van artikel 12, lid 1, derde alinea, van die richtlijn gekozen oplossing een indicatie, zodat ervan uit moet worden gegaan dat het op basis van artikel 10, lid 3, onder a), van diezelfde richtlijn ingediende verzoek om gezinshereniging in een dergelijke situatie in beginsel moet worden ingediend binnen drie maanden na de datum van erkenning van de vluchtelingenstatus van de betrokken minderjarige.”