ECLI:NL:RBDHA:2020:14977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.7209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiseres op 20 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 13 februari 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 13 augustus 2019 is verstreken en dat eiseres de staatssecretaris op 24 januari 2020 schriftelijk heeft medegedeeld dat deze in gebreke is. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, ondanks het verweer van de staatssecretaris dat het beroep niet-ontvankelijk zou zijn vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank volgt de eerdere uitspraken van de rechtbank Arnhem en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en concludeert dat er geen reden is om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor te houden en om binnen acht weken na dit gehoor een beslissing te nemen op de aanvraag, met een maximum van zestien weken na de uitspraak. Tevens wordt een dwangsom van €100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft, met een maximum van €7.500,-. De staatssecretaris wordt ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op €262,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7209

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 20 maart 2020 heeft eiseres digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een
besluit door verweerder op haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 13 februari 2019.
Verweerder heeft op 2 juni 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet, haar uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 14 november 2019
(ECLI:NL:RBDHA:2019:12133) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) in aanmerking genomen, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan
schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op 13 augustus 2019 is verstreken en dat eiseres verweerder bij brief van 24 januari 2020, verzonden per fax op 28 januari 2020, heeft medegedeeld dat verweerder in gebreke is. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiseres op 20 maart 2020 beroep heeft ingesteld. Deze feiten zijn tussen partijen niet in geschil.
5. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het beroep van eiseres weliswaar terecht is ingediend en dat de ingebrekestelling geldig is maar dat het beroep – gelet op de huidige uitzonderlijke en onzekere situatie – voor niet-ontvankelijkverklaring in aanmerking komt. Eerst nadat de maatregelen die zijn getroffen in verband met de bestrijding van het coronavirus zijn opgeheven en duidelijk wordt welke effecten deze maatregelen ook in de periode erna hebben op de mogelijkheid van verweerder te beslissen op aanvragen, kan volgens verweerder worden bepaald wat een redelijke termijn is voor het nemen van een besluit op eiseres aanvraag.
6. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en sluit aan bij het oordeel van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6088). Een beroep (niet tijdig) is alleen niet-ontvankelijk als de wet daartoe noopt, het procesbelang is vervallen, sprake is van misbruik van procesrecht of eerdere dwangsommen nog lopen. Geen van de bovenstaande omstandigheden is hier aan de orde. In navolging van zittingsplaats Arnhem ziet de rechtbank geen aanleiding een nieuwe, buitenwettelijke ontvankelijkheidsgrond in het leven te roepen, waarbij van belang is dat de rechtbank altijd een termijn kan bepalen of een andere maatregel kan treffen als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb om rekening te houden met de moeilijkheden die verweerder op dit moment ondervindt evenals met eventuele onzekere omstandigheden. Om die reden verklaart de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiseres kennelijk gegrond.
7. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het
beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe noopt kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen of een andere voorziening
treffen.
8. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb en verzoekt de rechtbank de door hem in zijn verweerschrift weergegeven omstandigheden in de beoordeling mee te nemen, zodat een passende – op de uitvoeringspraktijk toegesneden – maatwerkvoorziening kan worden getroffen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die verweerder in zijn verweerschrift heeft opgesomd maken dat sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Omdat de asielprocedure nog geen aanvang heeft genomen, ziet de rechtbank aanleiding een andere voorziening te treffen. De rechtbank draagt verweerder op om een start te maken met de asielprocedure door het houden van een eerste gehoor. De rechtbank acht daartoe een termijn van acht weken na de uitspraak redelijk. Wel is er aanleiding om deze voorziening aan te vullen om te voorkomen dat eiseres bij een overgang naar de verlengde asielprocedure weer opnieuw een beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag moet indienen. De rechtbank draagt verweerder daarom bijkomend op om, wanneer het hem niet lukt om binnen de algemene asielprocedure op de aanvraag van eiseres te beslissen en de aanvraag daarom overgaat naar de verlengde asielprocedure, alsnog binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing op de aanvraag te nemen. Ook als het eerste gehoor niet binnen de termijn van acht weken plaatsvindt, eindigt deze aanvullende termijn zestien weken na de uitspraak. Zestien weken is dus de maximale beslistermijn als de vreemdeling naar de verlengde asielprocedure overgaat.
10. Zoals de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 8 juli 2020 heeft overwogen, moet verweerder op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn in ieder geval binnen 21 maanden de asielprocedure afronden. In zaak van eiseres is deze maximale termijn op 13 november 2020 overschreden. De rechtbank laat echter het belang van zorgvuldige besluitvorming zwaarder wegen dan het alsnog zo snel mogelijk nemen van een beslissing op de aanvraag. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding een kortere termijn op te leggen dan de in rechtsoverweging 9 weergegeven 8 + 8 termijn. Het opleggen van deze termijn ontslaat verweerder echter niet van de plicht om, zolang dat niet ten koste gaat van de zorgvuldigheid, er alles aan te doen om toch eerder op de aanvraag van eiseres te beslissen.
11. De rechtbank bepaalt verder dat een dwangsom wordt verbeurd voor elke dag dat
verweerder in gebreke blijft om aan de termijnen van deze uitspraak te voldoen. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid, zoals is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom vast op een bedrag van € 100,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijnen worden overschreden. In overeenstemming met het landelijk beleid wordt het maximum bepaald op € 7.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door verweerder is verzocht, geen of een lagere dwangsom op te leggen. De dwangsom is bedoeld als prikkel om te komen tot besluitvorming. In het landelijk beleid is aangegeven dat tot het vaststellen van een lagere dwangsom kan worden gekomen, als het belang zó gering is, dat een dwangsom van € 100,- per dag buiten proportie is. De rechtbank is van oordeel dat het belang van eiseres niet zodanig gering is, dat daarin aanleiding is gelegen om af te wijken van de gebruikelijke dwangsom. De overige door verweerder genoemde omstandigheden, maken dit niet anders. De maximale dwangsom geldt voor de onder 9. genoemde termijnen gezamenlijk. Dat betekent dat als de dwangsom begint te lopen doordat verweerder de eerste termijn van acht weken overschrijdt, deze doorloopt tot op het moment dat het eerste gehoor plaatsvindt. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder een
besluit neemt, dan wel tot het maximum van € 7.500,- is bereikt.
12. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Nu verweerder inmiddels bij besluit 1 april 2020 een volledige dwangsom heeft toegekend, zal de rechtbank zich hier verder niet over uitlaten.
13. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt x factor 0,5 x € 525,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, nu dit geding slechts betrekking
heeft op de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- draagt verweerder op binnen acht weken, vanaf de dag van bekendmaking van deze uitspraak, een eerste gehoor te houden op de aanvraag van 13 februari 2019;
- draagt verweerder op om, als de aanvraag van eiseres overgaat naar de verlengde asielprocedure, binnen acht weken na het eerste gehoor op de aanvraag te beslissen en in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.