ECLI:NL:RBDHA:2020:14990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/2202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsdocument op basis van zorg- en opvoedingstaken en afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsdocument op basis van zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter, die in Nederland woont. De aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen, omdat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken verrichtte en dat er een afhankelijkheidsrelatie bestond tussen hem en zijn dochter. Eiser voerde aan dat hij financieel betrokken was bij de opvoeding en dat hij zorg- en opvoedingstaken had verricht sinds zijn verblijf in Nederland. Hij stelde dat de afwijzing van zijn aanvraag schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van zijn dochter.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich op het standpunt had mogen stellen dat eiser niet had aangetoond dat hij zorg- en opvoedingstaken verrichtte. De overgelegde documenten, zoals bankafschriften en verklaringen van de kinderopvang, waren onvoldoende om de afhankelijkheidsrelatie aan te tonen. De rechtbank benadrukte dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor een verblijfsdocument is voldaan. Eiser had niet aangetoond dat hij de dagelijkse zorg voor zijn kind had, waardoor er geen onderzoeksplicht voor de Staatssecretaris was ontstaan. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2202 en AWB 20/2204
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 20 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Metselaars).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) tot het verlenen van een EU-verblijfsdocument afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [1991] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij verblijft sinds juni 2019 in Nederland en woont in [plaats] . Zijn dochter [Dochter] (referent), geboren [2017] , woont in Nederland. Zij verblijft bij haar moeder in [plaats] . Eiser wil graag in Nederland blijven wonen om voor zijn dochter te kunnen zorgen. Hij heeft om die reden een aanvraag ingediend voor het verlenen van een EU-verblijfsdocument op basis van het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). [1] Eiser meent dat hij recht heeft op dit document omdat hij zodanige zorgtaken aan zijn dochter verleent en een zodanige afhankelijkheidsrelatie met haar heeft dat zijn dochter de Europese Unie (EU) zou moeten verlaten als de aanvraag wordt afgewezen.
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken verricht voor zijn dochter en ook niet dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen hem en zijn dochter dat zij gedwongen wordt de EU te verlaten als het verblijf aan eiser wordt geweigerd. Uit de stukken die eiser heeft overgelegd blijkt onvoldoende dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Hierbij weegt verweerder ook mee dat eiser en referent niet samenwonen, en op een afstand van ongeveer 100 kilometer van elkaar af wonen.
Oordeel van de rechtbank
3. Voor een verblijfsdocument op basis van het arrest Chavez-Vilchez is volgens dit arrest en paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 onder meer als voorwaarde gesteld dat de vreemdeling zorg- en opvoedingstaken verricht voor zijn kind met de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast moet er tussen de vreemdeling en zijn kind sprake zijn van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan de vreemdeling verblijfsrecht wordt geweigerd. Het is aan de vreemdeling om aan te tonen dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Zorg- en opvoedingstaken en de afhankelijkheidsrelatie
4. Eiser voert aan dat hij heeft aangetoond zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter te verrichten en dat er tussen hen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Het klopt dat eiser pas sinds juni 2019 in Nederland verblijft, maar hij was hiervoor al wel financieel betrokken bij de opvoeding, wat blijkt uit de overgelegde bankafschriften. Bovendien moest eiser tot juni 2019 een opleiding in Polen volgen om een toekomst aan zijn dochter te kunnen bieden. Voor de periode vanaf juni 2019 heeft hij zijn zorg- en opvoedingstaken aangetoond door middel van de verklaring van de moeder van referent, de verklaring van de kinderopvang en meerdere foto’s. De stelling van verweerder dat de verklaring van de kinderopvang wellicht afkomstig zou zijn van de moeder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd. Verder meent eiser dat verweerder te veel waarde heeft gehecht aan de omstandigheid dat hij en referent niet samenwonen. Dit is immers geen voorwaarde voor het verrichten van zorg- en opvoedingstaken of het hebben van een afhankelijkheidsrelatie. Tot slot voert eiser aan dat verweerder de belangen van referent onvoldoende in de beslissing heeft meegenomen. Het kan namelijk schadelijk zijn voor de ontwikkeling van referent om van haar vader gescheiden te worden.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet heeft aangetoond zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter te verrichten, of dat er een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen hem en zijn dochter is dat zij gedwongen zou worden de EU te verlaten als aan eiser verblijfsrecht wordt geweigerd. Verweerder heeft de stukken die eiser heeft overgelegd onvoldoende mogen vinden om dit aan te nemen. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt niet duidelijk naar wiens rekening telkens geld is overgemaakt. Er staat dat de rekening van [naam] is, maar uit het dossier blijkt niet dat dit de (voor)naam van referent of haar moeder is. Op zitting kon niet voldoende onderbouwd worden opgehelderd wie deze persoon is. De overgelegde verklaring van de kinderopvang had verweerder ook onvoldoende mogen vinden. De rechtbank neemt aan dat het bericht daadwerkelijk van de kinderopvang afkomstig is en niet van de moeder van referent. De verklaring is echter summier en hierin wordt niet duidelijk gemaakt sinds wanneer eiser zijn dochter naar de kinderopvang brengt en haar van de kinderopvang ophaalt, en met welke frequentie hij dit doet. Uit de verklaring van de moeder van referent en de verklaring van eiser zelf blijkt ook onvoldoende concreet welke zorg- en opvoedingstaken hij verricht, en met welke frequentie hij dit doet. De foto’s tonen dit ook niet aan. Verweerder heeft verder in zijn beoordeling mogen meenemen dat eiser en referent niet samenwonen en zij op 100 kilometer afstand van elkaar wonen. Het niet samenwonen is niet doorslaggevend, maar kan wel een rol spelen in die zin dat wanneer daarvan sprake is wellicht sneller wordt aangenomen dat zorg- en opvoedingstaken zullen worden verricht en dat er een afhankelijkheidsrelatie is. Tot slot gaat de rechtbank niet mee in de stelling van eiser dat verweerder het belang van referent, en de eventuele schade aan haar ontwikkeling, onvoldoende heeft meegewogen. Eiser heeft dit immers op geen enkele wijze met stukken onderbouwd, terwijl dat wel van eiser verwacht mag worden. De enkele stelling dat het als een feit van algemene bekendheid mag worden geacht dat een evenwichtig opgroeien van referent zonder haar vader evidente risico’s met zich meebrengt is hiertoe onvoldoende. Biologisch ouderschap is namelijk niet genoeg om in aanmerking te komen voor een verblijfsdocument op basis van Chavez-Vilchez. De beroepsgrond slaagt niet.
Onderzoeksplicht
6. Eiser betoogt verder dat verweerder het hem excessief moeilijk maakt om te bewijzen dat er sprake is van de vereiste afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn dochter. Alle documenten die eiser kon overleggen heeft hij overgelegd. Het is echter lastig om bewijsmiddelen over te leggen om de zorg- en opvoedingstaken en de afhankelijkheidsrelatie aan te tonen. Er is bijvoorbeeld geen sprake van betrokkenheid van instanties bij het gezin. Hij kan dan ook niet meer overleggen dan hij nu heeft gedaan en dat kan ook niet van hem verwacht worden. Het is nu aan verweerder om aan zijn onderzoeksplicht te voldoen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het eiser niet excessief moeilijk heeft gemaakt om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voldoet. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd wat voor soort documenten van eiser verwacht worden. Dit heeft verweerder ook concreet aangegeven in een brief aan eiser van 9 september 2019, voordat een primair besluit werd genomen. Niet is gebleken dat verweerder hierbij een te hoge lat heeft gelegd en te veel van eiser heeft gevraagd of het inbrengen van de genoemde stukken voor eiser onmogelijk is. Uit het beleid blijkt immers ook dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat aan de voorwaarden is voldaan en dat enkele betrokkenheid bij de opvoeding van het kind onvoldoende is om aan de voorwaarden te voldoen. Verweerder had dus meer concreet bewijs van eiser mogen verlangen. Over de onderzoeksplicht overweegt de rechtbank dat deze voor verweerder pas ontstaat als de vreemdeling heeft aangetoond dat hij de dagelijkse zorg voor zijn kind heeft. [2] Zoals onder 5 overwogen heeft eiser dat niet aangetoond. Er was daarom nog geen onderzoeksplicht voor verweerder ontstaan.
Horen
8. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarprocedure. Volgens eiser is er geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar, en heeft verweerder de onderzoeksplicht geschonden door niet te horen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet had hoeven horen. Over de onderzoeksplicht heeft de rechtbank onder 7 al overwogen dat deze voor verweerder nog niet was ontstaan. Verder heeft verweerder gelet op hetgeen onder 5 en 7 is overwogen mogen stellen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was in de zin van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht en dat eiser daarom niet gehoord hoefde te worden. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat het horen niet bedoeld is om nieuwe punten naar voren te brengen. Het is aan eiser om bij zijn aanvraag en/of zijn bezwaarschrift voldoende van belang zijnde informatie naar voren te brengen. Verweerder had in de door eiser overgelegde documenten onvoldoende aanleiding mogen zien om eiser te horen.
Conclusie
10. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag van eiser voor een EU-verblijfsdocument heeft mogen afwijzen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2020.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.HvJEU van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354).
2.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 15 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2409).