ECLI:NL:RBDHA:2020:14990
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag EU-verblijfsdocument op basis van zorg- en opvoedingstaken en afhankelijkheidsrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsdocument op basis van zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter, die in Nederland woont. De aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen, omdat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken verrichtte en dat er een afhankelijkheidsrelatie bestond tussen hem en zijn dochter. Eiser voerde aan dat hij financieel betrokken was bij de opvoeding en dat hij zorg- en opvoedingstaken had verricht sinds zijn verblijf in Nederland. Hij stelde dat de afwijzing van zijn aanvraag schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van zijn dochter.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich op het standpunt had mogen stellen dat eiser niet had aangetoond dat hij zorg- en opvoedingstaken verrichtte. De overgelegde documenten, zoals bankafschriften en verklaringen van de kinderopvang, waren onvoldoende om de afhankelijkheidsrelatie aan te tonen. De rechtbank benadrukte dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor een verblijfsdocument is voldaan. Eiser had niet aangetoond dat hij de dagelijkse zorg voor zijn kind had, waardoor er geen onderzoeksplicht voor de Staatssecretaris was ontstaan. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.