ECLI:NL:RBDHA:2020:15100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/4575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste

Op 10 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Ghanese eiseres, geboren in 1975, en haar drie minderjarige kinderen. De eiseres had aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel gezinshereniging. In het primaire besluit van 21 januari 2020 werden deze aanvragen afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. Het bezwaar van eiseres werd in het bestreden besluit van 13 mei 2020 ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde.

Tijdens de zitting op 10 november 2020 werd duidelijk dat eiseres niet had aangetoond dat het voor haar onmogelijk was om het inburgeringsexamen te halen. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd van haar inspanningen om zich voor te bereiden op het examen. De rechtbank verwierp ook het beroep op de hardheidsclausule, omdat eiseres niet had aangetoond dat haar situatie uitzonderlijk was. De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht had gesteld dat er geen reden was om af te wijken van de inburgeringsvereisten.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat eiseres en haar kinderen geen recht hadden op een mvv. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/4575 en AWB 20/4574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1975] ,V-nummer: [v-nummer] , eiseres,
[kind 1] , geboren op [2003] ,V-nummer [v-nummer] ,
[kind 2] , geboren op [2007] ,V-nummer [v-nummer] ,
[kind 3] , geboren op [2011] ,V-nummer [v-nummer] ,
allen van Ghanese nationaliteit,samen eisers,
(gemachtigde: mr. W. Hoebba),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Ibrahim).

Procesverloop

In het besluit van 21 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent)’ afgewezen.
In het besluit van 13 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers heb tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2020. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Eisers hebben verzocht om toelating bij referent. Referent is de echtgenoot van eiseres. De overige eisers zijn de minderjarige kinderen van eiseres. Hun aanvragen zijn geheel afhankelijk van die van eiseres. Verweerder heeft de aanvragen om een mvv afgewezen, omdat eiseres niet aan het inburgeringsvereiste heeft voldaan.
Eisers zijn het daarmee niet eens en hebben aangevoerd dat eiseres moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, omdat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat van haar niet verwacht kan worden dat zij het inburgeringsexamen haalt. Zij doen daarmee een beroep op de hardheidsclausule.
De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 juli 2015, K. en A. [1] , en de daaropvolgende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2015 [2] volgt dat een inburgeringsplichtige vreemdeling moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste als blijkt dat dit vereiste de uitoefening van het recht op gezinshereniging in zijn of haar geval onmogelijk of uiterst moeilijk maakt.
5. Verweerder heeft zich in dit geval op het standpunt mogen stellen dat er geen reden is om toepassing te geven aan die hardheidsclausule. Eiseres moet namelijk aantonen dat zij er alles aan heeft gedaan om het inburgeringsexamen te halen, maar dat het voor haar niet mogelijk is om het examen te halen, zodat zij daarvan moet worden vrijgesteld. Zij is daarin niet geslaagd. Dat eiseres laaggeletterd is en tot drie keer toe gezakt is voor het inburgeringsexamen is daarvoor op zichzelf onvoldoende. Dat geldt immers voor meer mensen en verweerder houdt hier ook rekening mee. Ook de verklaring van het Ghana Institute of Languages/ Ebenezer Trumpet Training Institute te Ghana (het taleninstituut) die door eiseres is overgelegd overtuigt niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de inhoud van die verklaring niet de waarde heeft hoeven hechten die eiseres daar aan hecht, omdat die inhoud vragen oproept. Het aantal studie-uren dat in de verklaring wordt genoemd kan namelijk niet kloppen en eiseres heeft daarvoor geen verklaring gegeven. Eiseres stelt verder dat zij gebruik heeft gemaakt van het zelfstudiepakket dat verweerder in het primaire besluit noemt, maar dat heeft zij pas voor het eerst gezegd op de zitting en dat blijkt verder nergens uit. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat eiseres met deze stukken en verklaringen niet heeft aangetoond dat zij er alles aan heeft gedaan om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op het inburgeringsexamen, maar dat het haar desondanks niet is gelukt om alle onderdelen te halen.
6. Ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel volgt de rechtbank niet. Eiseres verwijst naar de besluiten die zijn gedaan in een andere zaak waarin een betrokkene wel een mvv heeft gekregen en waarin ook de hulp was gezocht van hetzelfde taleninstituut. Verweerder heeft echter toegelicht dat van gelijke gevallen geen sprake is, omdat in de zaak waar eiseres naar verwijst de betrokken vreemdeling wel voldoende had aangetoond dat zij zich had ingespannen om het inburgeringsexamen te halen. De cijfers die deze persoon heeft gehaald voor de examens wijzen er ook op dat er inspanning is geleverd. Dat is in het geval van eiseres niet zo. Daarom heeft verweerder terecht gesteld dat de situatie van eiseres niet vergelijkbaar is met de aangehaalde zaak.
7. Verweerder heeft eisers niet hoeven horen over hun bezwaar. Omdat in bezwaar al duidelijk was dat eisers niet aan de vereisten voldeden, is het bezwaar kennelijk ongegrond en kon van horen worden afgezien.
8. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen geen mvv. Omdat eisers geen gelijk krijgen, hebben zij ook geen recht op een vergoeding van proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2015:453