ECLI:NL:RBDHA:2020:15103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/2363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsdocument op basis van zorg- en opvoedingstaken en afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een Nigeriaanse eiser die een aanvraag voor een EU-verblijfsdocument had ingediend. De eiser had zijn aanvraag gebaseerd op het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd gesteld dat een ouder recht kan hebben op een verblijfsdocument indien hij zorg- en opvoedingstaken voor zijn kind verricht en er een afhankelijkheidsrelatie bestaat. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter verrichtte, en dat er geen sprake was van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat zijn dochter de EU zou moeten verlaten als de aanvraag werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het EU-verblijfsdocument. Daarnaast werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de hoofdzaak ongegrond was verklaard. De rechtbank oordeelde ook dat de eiser niet gehoord hoefde te worden in de bezwaarprocedure, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de eiser om concrete en objectieve bewijsstukken te overleggen ter ondersteuning van zijn aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2363 en AWB 20/2364
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 2 december 2020 in de zaak tussen

[eiser]

alias
[eiser] ,
eiser/verzoeker,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linnemann),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) tot het verlenen van een EU-verblijfsdocument afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Daarnaast is als tolk verschenen I.D.O. Onwuegbuchu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
Inleiding
2. Eiser is geboren op [1977] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft op 25 september 2019 een asielaanvraag ingediend. Deze is afgewezen omdat Italië verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag. Eiser verblijft momenteel in een asielzoekerscentrum. Zijn dochter [referent] (referent), geboren op [2018] , woont in Nederland. Zij verblijft bij haar moeder. Eiser wil graag in Nederland blijven wonen om voor zijn dochter te kunnen zorgen. Hij heeft om die reden een aanvraag ingediend voor het verlenen van een EU-verblijfsdocument op basis van het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). [1] Eiser meent dat hij recht heeft op dit document omdat hij zodanige zorgtaken aan zijn dochter verleent en een zodanige afhankelijkheidsrelatie met haar heeft dat zijn dochter de Europese Unie (EU) zou moeten verlaten als de aanvraag wordt afgewezen.
3. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken verricht voor zijn dochter en ook niet dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen hem en zijn dochter dat zij gedwongen wordt de EU te verlaten als het verblijf aan eiser wordt geweigerd. Uit de stukken die eiser heeft overgelegd blijkt onvoldoende dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat Italië het Dublin verzoek van Nederland heeft aanvaard, waardoor eiser bij afwijzing van de aanvraag niet wordt gedwongen het EU-gebied te verlaten. Tot slot stelt verweerder dat eiser zijn identiteit niet met officiële documenten heeft aangetoond.
4. Ter zitting is gebleken dat eiser inmiddels vader is geworden van een tweede kind. Dit kind heeft dezelfde moeder als referent. Omdat dit kind ten tijde van het bestreden besluit nog niet geboren was, en de aanvraag slechts ziet op verblijf bij referent, zal de rechtbank deze omstandigheid niet in haar beoordeling meenemen.
Oordeel van de rechtbank
5. Voor een verblijfsdocument op basis van het arrest Chavez-Vilchez is volgens dit arrest en paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 onder meer als voorwaarde gesteld dat de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantoont. Daarnaast moet de vreemdeling zorg- en opvoedingstaken verrichten voor zijn kind met de Nederlandse nationaliteit. Het moet dan gaan om zorgtaken met een meer dan marginaal karakter. Verder moet er tussen de vreemdeling en zijn kind sprake zijn van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan de vreemdeling verblijfsrecht wordt geweigerd. Het is aan de vreemdeling om aan te tonen dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Asielaanvraag
6. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat de omstandigheden gewijzigd zijn. De overdrachtstermijn van eiser in het kader van de Dublinprocedure is verstreken en verweerder heeft zich bereid verklaard om een asielaanvraag van eiser te behandelen. Eiser heeft inmiddels ook op 3 oktober 2020 een asielaanvraag ingediend. Het eerdere standpunt van verweerder dat eiser bij afwijzing van de aanvraag voor een EU-verblijfsdocument rechtmatig verblijf heeft in Italië, waardoor hij de EU niet zou hoeven te verlaten, is daarom niet meer van belang, zoals verweerder op zitting ook heeft aangegeven. Volgens verweerder betekent deze asielaanvraag echter wel dat eiser, ongeacht de andere afwijzingsgronden, geen aanspraak kan maken op een EU-verblijfsdocument. Om aan de voorwaarden te kunnen voldoen zou moeten worden aangetoond dat de dochter van eiser de EU zou moeten verlaten als het verblijfsrecht aan eiser wordt geweigerd. Omdat eiser een asielaanvraag heeft gedaan, heeft hij echter ook zonder een EU-verblijfsdocument rechtmatig verblijf in Nederland. Bij afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsdocument hoeft hij Nederland dan ook niet te verlaten. Vanwege het declaratoire karakter van het EU-verblijfsrecht dient de rechtbank deze situatie ex nunc te toetsen. Dit heeft tot gevolg dat het beroep ongegrond moet worden verklaard, aldus verweerder.
7. De rechtbank is van oordeel dat zij de omstandigheid dat eiser na het bestreden besluit een asielaanvraag heeft ingediend niet mee kan nemen in haar beoordeling. Weliswaar is de afgifte van een EU-verblijfsdocument een declaratoire handeling, maar dat neemt niet weg dat in de beroepsprocedure de rechtmatigheid van het bestreden besluit dient te worden getoetst. Naar het oordeel van de rechtbank kan in de wetgeving of in de rechtspraak geen grond worden gevonden voor de stelling dat in zaken waarin een EU-verblijfsdocument aan de orde is een zogenaamde ‘ex nunc toetsing’ dient plaats te vinden. De rechtbank komt daardoor niet toe aan de vraag wat de asielaanvraag van eiser, die na het bestreden besluit is ingediend, betekent voor het voldoen aan de voorwaarden om een EU-verblijfsdocument verleend te krijgen.
Zorg- en opvoedingstaken
8. Eiser voert aan dat hij heeft aangetoond zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter te verrichten en dat er tussen hen sprake is van de vereiste afhankelijkheidsrelatie. Ter onderbouwing van de stelling dat hij meer dan marginale feitelijke zorg voor zijn dochter verleent, heeft eiser verschillende documenten overgelegd, waaronder een ouderschapsplan, een verklaring van de moeder van referent en verschillende foto’s. Ter zitting heeft hij ook nog een verklaring van de ex-partner van deze moeder overgelegd. Omdat eiser vanwege zijn asielstatus niet mag werken, kan hij geen financiële bijdrage leveren aan de zorg voor zijn dochter. Het feit dat eiser asielzoeker is waardoor het voor hem lastiger is bepaalde zorgtaken te verrichten of dit aan te tonen, is door verweerder onvoldoende meegewogen. Verweerder heeft een onevenredig hoge drempel opgeworpen door van eiser te verlangen nog meer documenten over te leggen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet heeft aangetoond zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter te verrichten die het meer dan marginale karakter overstijgen. Verweerder heeft de stukken die eiser heeft overgelegd onvoldoende mogen vinden om dit aan te nemen. Uit deze stukken is onvoldoende af te leiden wat voor zorgtaken eiser precies verricht en met welke frequentie hij dit doet. Dit blijkt onvoldoende uit het ouderschapsplan, omdat eiser hiermee niet heeft aangetoond de afspraken in het plan ook daadwerkelijk na te komen. Ook de verklaring van de moeder van referent is onvoldoende. Los van de omstandigheid dat dit geen objectief bewijs betreft, volgt uit de verklaring niet hoe vaak eiser precies langskomt bij zijn dochter. Deze frequentie en specifieke zorgtaken zijn ook niet uit de overgelegde foto’s en de verklaring van de ex-partner van de moeder van referent af te leiden. Verweerder had daarom ook geen onderzoeksplicht. Deze ontstaat immers pas als de vreemdeling heeft aangetoond dat hij de dagelijkse zorg voor zijn kind heeft. [2] De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, [3] waar eiser naar heeft verwezen maakt dat niet anders. In deze zaak waren aanzienlijk meer stukken overgelegd, waaronder ook een aantal objectieve bewijsmiddelen. Dat eiser een asielstatus heeft maakt ook niet dat verweerder niet meer van eiser mag verlangen. De bewijslast ligt bij eiser. Verweerder mag van eiser vragen dat hij concreet aangeeft en onderbouwt wat voor zorgtaken hij verricht. Het is niet aannemelijk geworden dat eiser, gelet op zijn gestelde beperkingen, niet meer zorgtaken kon verrichten of dat hij niet meer stukken ter onderbouwing heeft kunnen overleggen. Hoe zeer eiser ook de intentie zegt te hebben om voor zijn dochter te zorgen; dit is onvoldoende om aan de voorwaarden uit het beleid te voldoen. Omdat eiser niet heeft aangetoond meer dan marginale feitelijke zorg voor zijn dochter te verlenen, is aan deze voorwaarde uit het beleid niet voldaan. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag of eiser wel heeft aangetoond dat er tussen hem en zijn dochter de vereiste afhankelijkheidsrelatie bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
10. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarprocedure. Gelet op de aanvullende stukken die eiser in bezwaar heeft overgelegd, was er volgens hem geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet had hoeven horen. Gelet op hetgeen onder 9 overwogen heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was in de zin van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht en dat eiser daarom niet gehoord hoefde te worden. In de door eiser overgelegde stukken heeft verweerder daar onvoldoende aanleiding toe mogen zien. Verweerder heeft dit standpunt ook voldoende gemotiveerd.
Identiteit
12. Omdat verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen op de grond dat eiser niet heeft aangetoond de vereiste zorg- en opvoedingstaken te verrichten, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of eiser zijn identiteit voldoende heeft aangetoond.
Conclusie
13. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag van eiser voor een EU-verblijfsdocument heeft mogen afwijzen. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter verricht. Verweerder heeft van eiser meer onderbouwing hiervan mogen verlangen en had eiser ook niet hoeven horen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
14. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.HvJEU van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354).
2.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 15 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2409).
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 16 januari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:324).