ECLI:NL:RBDHA:2020:15111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing inreisverbod wegens niet voldoen aan voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek tot opheffing van een inreisverbod. Eiser, die eerder asiel had aangevraagd in Nederland, had een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen na zijn terugkeer naar Irak. Eiser heeft een verzoek ingediend om het inreisverbod op te heffen, zodat hij zich met zijn echtgenote kan herenigen, die een verblijfstitel heeft verkregen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft het verzoek afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 6.5b van het Vreemdelingenbesluit 2000, specifiek dat hij niet had aangetoond dat hij ten minste een jaar buiten de EU had verbleven.

Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij niet op de herstelverzuimbrief had kunnen reageren omdat deze hem niet had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris aannemelijk heeft gemaakt dat de brief naar het juiste adres was verzonden. Eiser is er niet in geslaagd om dit vermoeden te ontzenuwen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om opheffing van het inreisverbod terecht was, omdat eiser niet alle benodigde documenten had overgelegd, waaronder alle pagina's van zijn paspoort. Eiser had ook geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die de afwijzing zouden kunnen rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/6577

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M.A.F.C. Lienaerts),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser op grond van artikel 66b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), strekkende tot opheffing van een inreisverbod, afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is verschenen mevrouw [A] , de echtgenote van eiser. Als tolk is verschenen de heer N. Sulaiman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser heeft eerder in Nederland asiel aangevraagd met zijn echtgenote [A] . Eiser is uitgeprocedeerd en uiteindelijk (met hulp van het IOM) teruggekeerd naar Irak. Bij terugkeer is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Aan de echtgenote van eiser is op 28 januari 2019 een verblijfstitel verleend. Eiser heeft vervolgens een verzoek ingediend tot opheffing van het inreisverbod, zodat hij zich met zijn echtgenote kan herenigen.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het verzoek van eiser tot het opheffen van het inreisverbod afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 6.5b, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser heeft namelijk niet aangetoond dat hij tenminste een jaar buiten de EU heeft verbleven. Verweerder heeft op 20 juni 2019 een brief gestuurd naar de gemachtigde van eiser waarin hij heeft medegedeeld dat de aanvraag incompleet is. Verweerder heeft in deze brief verzocht om een kopie op te sturen van alle pagina’s uit eisers paspoort. Hier is geen reactie op gekomen.
Het standpunt van eiser
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert hiertoe het volgende aan. Eiser merkt allereerst op dat de herstelverzuimbrief van 20 juni 2019 niet door eiser zelf en evenmin door zijn gemachtigde is ontvangen. Om deze reden heeft eiser niet op de brief kunnen reageren. Eiser stelt dat het besluit daarom onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder hem niet in redelijkheid kan tegenwerpen dat hij niet alle pagina’s van zijn paspoort heeft overgelegd, omdat dit voor eiser niet duidelijk was. Eiser voert verder aan dat hij de identificatieverklaring uit [wijk] niet kan legaliseren, omdat hij bij vrienden verblijft en zijn officiële adres bij zijn familie is. Dit kan verweerder niet aan eiser tegengeworpen, omdat hij zich zo goed mogelijk heeft ingespannen om alle benodigde documentatie te overleggen. Bovendien blijkt volgens eiser ook uit andere documenten dat hij lang genoeg buiten de EU heeft verbleven en is teruggekeerd naar Irak. Tot slot is eiser van mening dat wel degelijk sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiser beroept zich op het recht op gezinsleven met zijn echtgenote en hij stelt dat zijn echtgenote forse gezondheidsproblemen heeft.
Het oordeel van de rechtbank
De herstelverzuimbrief van 20 juni 2019
4.1
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat hij de herstelverzuimbrief van 20 juni 2019 heeft verzonden naar het postadres van de gemachtigde. Bij het verweerschrift heeft verweerder een printscreen overgelegd uit het gegevensverwerkingssysteem Indigo. Volgens verweerder volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 januari 2018 [1] dat hij hiermee de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt. Het ligt dan op de weg van eiser dat vermoeden te ontzenuwen. Volgens verweerder heeft eiser geen relevante omstandigheden aangevoerd.
4.2
De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde printscreen van het gegevensverwerkingssysteem Indigo is op te maken dat een brief met documentnaam "Herstel verzuim" op 20 juni 2019 in het systeem is geregistreerd waarbij als documenttype “verzoek om klantreactie” is vermeld en de brief het volgnummer "1" heeft gekregen. Verder blijkt daaruit dat er op 20 juni 2019 vanuit het zogeheten verzendkanaal een bericht is aangemaakt dat op 21 juni 2019 is verzonden naar het advocatenkantoor van de gemachtigde van eiser. Uit de door verweerder gegeven toelichting ter zitting volgt dat het postadres op de brief met volgnummer "1" overeenkomt met de adressering van de brief.
4.3
Gelet op de hierboven genoemde uitspraak van de ABRvS is de rechtbank van oordeel dat verweerder middels de overgelegde printscreen en de toelichting ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat de herstelverzuimbrief van 20 juni 2019 op 21 juni 2019 aan de gemachtigde van eiser is verzonden naar het juiste adres. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het vervolgens aan eiser is om dat vermoeden te ontzenuwen. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser hier niet in is geslaagd. Eisers beroepsgrond dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen slaagt daarom niet.
De kopieën uit het paspoort van eiser
5. Voorts volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet alle pagina’s van zijn paspoort heeft overgelegd. In het geval van een aanvraag op grond van artikel 6.5b, tweede lid, van het Vb is het aan eiser om bij zijn aanvraag onder meer een kopie van de documenten voor grensoverschrijding te overleggen die hij sinds zijn inreisverbod heeft gehouden. In het geval van eiser betekent dit dat hij alle pagina’s van zijn paspoort - en dus niet een eigen selectie - moet overleggen. Dit heeft verweerder ook benadrukt in de herstelverzuimbrief van 20 juni 2019. Een aanvrager kan anders een selectief beeld van zijn reisbewegingen geven. Dat dit niet expliciet op de website van de IND staat vermeld, doet hier niet aan af. Eiser heeft niet aan deze voorwaarde voldaan, ook niet nadat verweerder hem in de gelegenheid heeft gesteld dit verzuim te herstellen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift terecht opgemerkt dat het voor eisers rekening en risico komt dat hij niet op de brief van 20 juni 2019 heeft gereageerd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
De identificatieverklaring6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat de door eiser overgelegde identificatieverklaring niet kan worden aangemerkt als een officieel buitenlands document, omdat het document niet is gelegaliseerd. Eiser heeft zijn standpunt dat hij deze identificatieverklaring niet kan legaliseren niet nader onderbouwd. De enkele stelling dat hij niet officieel in de wijk [wijk] woont en de lokale autoriteiten daarom weigeren mee te werken, is onvoldoende. Eiser heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij de identificatieverklaring daadwerkelijk niet kan laten legaliseren. Bovendien is de identificatieverklaring een momentopname en zegt dit verder niets over hoe lang eiser al buiten de EU verblijft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet met de identificatieverklaring en evenmin met andere documenten aangetoond hoe lang hij buiten de EU heeft verbleven.
Bijzondere feiten en omstandigheden
7. Tot slot voert eiser pas in de beroepsfase aan dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden. Alleen al om die reden kon verweerder dit niet meenemen in het bestreden besluit. Dat geldt ook voor de op 4 en 10 september 2020 ingestuurde kopieën van pagina’s uit eisers paspoort.
Conclusie
8. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor opheffing van het inreisverbod en dat tijdens de besluitvormingsfase niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden. Daarom heeft verweerder eisers verzoek kunnen afwijzen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.