ECLI:NL:RBDHA:2020:15189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 19/10078 en AWB 19/10079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om wijziging van het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar ‘humanitair niet-tijdelijk’ in het kader van mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2020 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar ‘humanitair niet-tijdelijk’. Eiseres, een vrouw van Kameroense nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning gekregen in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ingetrokken. Eiseres had in 2017 aangifte gedaan van mensenhandel en was op basis daarvan een verblijfsvergunning verleend, maar na het beëindigen van het strafrechtelijk onderzoek werd haar verblijfsvergunning ingetrokken. Eiseres verzocht de rechtbank om een voorlopige voorziening en om vrijstelling van griffierechten wegens betalingsonmacht, wat werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om wijziging van het verblijfsdoel niet onterecht was, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij slachtoffer was van mensenhandel. De rechtbank concludeerde dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard waren die aanleiding gaven om de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/10078 en AWB 19/10079
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 30 november 2020 in de zaak tussen
[eiseres/verzoekster] , geboren op [1994] , van Kameroense nationaliteit, eiseres/verzoekster
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.E.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres/verzoekster (eiseres) in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel ingetrokken met ingang van 26 februari 2018. Ook heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot wijziging van de beperking in ‘humanitair niet-tijdelijk’ van haar verblijfsvergunning regulier afgewezen.
Bij besluit van 22 januari 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 2 juli 2019 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden.
Op 12 augustus 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan. [1] De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 26 november 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van eiseres en het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Het verzoek om vrijstelling betaling van griffierechten
1. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van de griffierechten wegens betalingsonmacht. Naar aanleiding van de door eiseres overgelegde eigen verklaring en stukken over de weekvergoeding van het COa, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Eiseres hoeft in deze procedure geen griffierecht te betalen.
Feiten en omstandigheden
2. De aanleiding van deze zaak is een aangifte van mensenhandel door eiseres op 21 september 2017. Eiseres heeft in de aangifte onder meer het volgende verklaard. In [plaats 1] heeft zij [A] ontmoet. Eiseres en [A] raakten in gesprek en [A] vond eiseres leuk en zei dat ze van haar hield. De volgende dag zijn ze met een bus naar Nederland vertrokken. In Nederland aangekomen heeft [A] haar eigen auto opgehaald en hebben ze nog 2 á 3 uur gereden naar een huis. Eiseres is toen in een slaapkamer opgesloten en moest de daarop volgende dagen seks hebben met mannen. Eiseres zag [A] alleen op de momenten dat zij eten kwam brengen. Op dag vier bleek de deur van eiseres’ kamer niet op slot te zijn en kon eiseres de woning verlaten. Eiseres heeft een trein genomen die na ongeveer een uur op [plaats 2] aankwam.
Besluitvorming door verweerder
3. Naar aanleiding van de aangifte is eiseres op 22 september 2017 een verblijfsvergunning verleend voor bepaalde tijd geldig tot 21 september 2018. Bij brief van 26 februari 2018 heeft het Openbaar Ministerie bericht dat er geen nader strafrechtelijk onderzoek zal plaatsvinden en het onderzoek beëindigd wordt. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op 5 maart 2018 het voornemen kenbaar gemaakt om de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht in te trekken. Eiseres heeft vervolgens op 11 april 2018 een aanvraag ingediend voor wijziging van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar ‘humanitair niet-tijdelijk’. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden als hiervoor genoemd onder de kop “Procesverloop”.
4. In het bestreden besluit II heeft verweerder het primaire besluit ingelast en het daarin ingenomen standpunt over de intrekking van de verblijfsvergunning en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met ingang van 26 februari 2018. Daarnaast heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het wijzigen van de beperking van haar verblijfsvergunning afgewezen, omdat niet is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard die aanleiding geven om haar de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van mensenhandel. Ook heeft zij volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de mensenhandel, van haar niet gevergd kan worden dat zij Nederland verlaat.
Waarom eiseres het niet eens is met het besluit van verweerder
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de door haar afgelegde verklaringen over de ontmoeting met [A] en het vertrouwen in [A] door verweerder niet langer als tegenstrijdig worden aangemerkt en dat dit aangemerkt moet worden als een argument ‘voor’ de geloofwaardigheid. Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerder de tegenstrijdigheden over de leeftijd van eiseres bij samenwonen en de dood van haar moeder niet kan tegenwerpen. Verder heeft eiseres aangevoerd dat uit de uitspraak van de rechtbank van 12 augustus 2019, zittingsplaats Groningen, volgt dat vast staat dat de verklaringen van eiseres over haar ontsnapping uit het huis waar [A] haar vast hield tegenstrijdig zijn. Uit dezelfde uitspraak van de rechtbank echter volgt ook dat die enkele tegenstrijdige verklaring onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat het mensenhandelrelaas ongeloofwaardig moet worden geacht. De enkele tegenstrijdigheid over de ontsnapping zegt immers niets over de wel geloofwaardig te achten verklaringen over hoe eiseres [A] heeft ontmoet, hoe zij haar heeft vertrouwd, hoe zij naar Nederland is gereisd en hoe zij hier is uitgebuit. Daarom moet worden uitgegaan van de geloofwaardigheid van het mensenhandel relaas van eiseres.
Overwegingen en oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat gelet op de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting, alleen in geschil is de afwijzing van de aanvraag om wijziging van het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar ‘humanitair niet-tijdelijk’.
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft daarbij getoetst aan artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vw) en paragraaf B9/12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zoals die golden ten tijde van het nemen van het primaire besluit. Deze bepalingen zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
8. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft in de al eerder genoemde uitspraak van 12 augustus 2019 geoordeeld dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiseres over de wijze waarop zij aan [A] is ontsnapt tegenstrijdig zijn. Dit oordeel staat in rechte vast en dit standpunt heeft verweerder van belang mogen achten voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het mensenhandelrelaas van eiseres. Het standpunt van verweerder hierover gaat verder dan een enkele constatering dat de verklaringen over de ontsnapping tegenstrijdig zijn. Het opgesloten worden in een huis om geprostitueerd te worden, raakt immers de kern van het mensenhandelrelaas. Verweerder heeft bij dit element daarom niet ten onrechte ook betrokken dat het bevreemding wekt dat [A] , die de reis naar Nederland voor eiseres heeft betaald om haar in Nederland in de prostitutie te laten werken en die direct na aankomst van eiseres in Nederland al diverse klanten geregeld had, haar eenvoudig heeft laten ontsnappen. Eiseres stelt dat zij merkte dat de deur van haar kamer niet op slot was en dat er niemand thuis bleek te zijn en dat zij zo de woning heeft kunnen verlaten. Daarbij heeft verweerder eiseres mogen tegenwerpen dat niet valt in te zien dat [A] heeft vergeten de kamer van eiseres én de woning af te sluiten toen [A] de woning verliet. Daarnaast heeft verweerder, als nader toegelicht in het verweerschrift en ter zitting, belang gehecht aan de onvoldoende concrete informatie die eiseres heeft gegeven over [A] , het huis waar ze werd vastgehouden en de plaats waar dat huis stond.
Eiseres heeft een uiterlijke beschrijving gegeven van [A] . Verweerder heeft niet ten onrechte hierover gesteld dat van eiseres verwacht mag worden dat ze meer onderscheidende informatie over [A] had gegeven. Eiseres immers heeft [A] in Spanje ontmoet, is een relatie met haar aangegaan, [A] heeft alles voor eiseres betaald en eiseres is samen met [A] naar Nederland gereisd. Ook over het huis en de plaats waar de woning zich bevindt had verweerder van eiseres meer concrete informatie mogen verwachten. Eiseres heeft gesteld uit het huis te zijn ontsnapt, heeft de weg gevonden naar het station en heeft een trein genomen naar [plaats 2] . Verwacht mag worden dat eiseres daar meer informatie over kan geven.
Gelet op het voorgaande, de ongeloofwaardig geachte ontsnapping uit het huis, bezien in het licht van de weinig onderscheidende beschrijving van [A] , de summiere beschrijving van het huis waar eiseres heeft gesteld te zijn vastgehouden en de plaats waar dit huis zou hebben gestaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van mensenhandel. Ook is niet gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, op grond waarvan van eiseres niet gevergd kan worden dat zij Nederland verlaat.
9. Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat verweerder zich niet aan de opdracht van de rechtbank heeft gehouden door de medische informatie van de GGZ Drenthe van 9 januari 2019 niet bij zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas te betrekken.
10. Deze rechtbank heeft hierover in de eerdere uitspraak van 12 augustus 2019 overwogen: “Bij het nemen van een nieuw besluit zal verweerder mede rekening moeten houden met de medische informatie van de GGZ Drenthe van 9 januari 2019, waaruit blijkt dat eiseres depressieve en psychische klachten heeft en dat gedurende de behandeling de aanwijzingen voor een PTSS sterker zijn geworden.” Hieruit blijkt niet in welk specifieker kader bedoeld is dat verweerder de GGZ informatie bij het nemen van het bestreden besluit II dient te betrekken. De rechtbank is echter van oordeel, onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat verweerder bij het nemen van dat besluit niet ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan naar het verband tussen de psychische klachten van eiseres, vervat in de verstrekte medische informatie, en (de geloofwaardigheid van) het mensenhandelrelaas van eiseres. Deze grond van eiseres slaagt dan ook niet. [2]
11. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij het eens is met de beroepsgronden die zien op tegenstrijdige verklaringen over de leeftijd van samenwonen en het overlijden van de moeder. De rechtbank heeft die beroepsgrond daarom niet besproken. Verder heeft eiseres haar beroepsgrond over het ten onrechte niet horen ingetrokken.
12. Dat wat eisers verder nog heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit II onrechtmatig is.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 30 november 2020 door mr. M.P. Glerum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier.
griffier rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage:

Artikel 3.51 van het Vb: 1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling, die: k. wegens bijzondere individuele omstandigheden naar het oordeel van Onze Minister blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.
Paragraaf B9/12:
Na verblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van mensenhandel
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vb, als de vreemdeling aan één van de volgende voorwaarden voldoet:
1. de strafzaak heeft uiteindelijk geleid tot een onherroepelijke veroordeling;
2. de strafzaak heeft uiteindelijk niet geleid tot een veroordeling, maar het slachtoffer verblijft op het moment van de rechterlijke uitspraak al drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid over mensenhandel in Nederland; of
3. er loopt een strafzaak en het slachtoffer verblijft drie jaar op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake mensenhandel in Nederland.
Ad 1.
Een veroordeling op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven is voldoende, als mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.
Als de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden die onder 1 tot en met 3 zijn beschreven, verleent de IND een verblijfsvergunning als de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.
De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:
• risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;
• risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en
• de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 19/1240
2.Uitspraak van 20 oktober 2017 van de ABRvS (ECLI:NL:RVS:2017:2855)