Overwegingen
Het verzoek om vrijstelling betaling van griffierechten
1. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van de griffierechten wegens betalingsonmacht. Naar aanleiding van de door eiseres overgelegde eigen verklaring en stukken over de weekvergoeding van het COa, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Eiseres hoeft in deze procedure geen griffierecht te betalen.
2. De aanleiding van deze zaak is een aangifte van mensenhandel door eiseres op 21 september 2017. Eiseres heeft in de aangifte onder meer het volgende verklaard. In [plaats 1] heeft zij [A] ontmoet. Eiseres en [A] raakten in gesprek en [A] vond eiseres leuk en zei dat ze van haar hield. De volgende dag zijn ze met een bus naar Nederland vertrokken. In Nederland aangekomen heeft [A] haar eigen auto opgehaald en hebben ze nog 2 á 3 uur gereden naar een huis. Eiseres is toen in een slaapkamer opgesloten en moest de daarop volgende dagen seks hebben met mannen. Eiseres zag [A] alleen op de momenten dat zij eten kwam brengen. Op dag vier bleek de deur van eiseres’ kamer niet op slot te zijn en kon eiseres de woning verlaten. Eiseres heeft een trein genomen die na ongeveer een uur op [plaats 2] aankwam.
Besluitvorming door verweerder
3. Naar aanleiding van de aangifte is eiseres op 22 september 2017 een verblijfsvergunning verleend voor bepaalde tijd geldig tot 21 september 2018. Bij brief van 26 februari 2018 heeft het Openbaar Ministerie bericht dat er geen nader strafrechtelijk onderzoek zal plaatsvinden en het onderzoek beëindigd wordt. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op 5 maart 2018 het voornemen kenbaar gemaakt om de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht in te trekken. Eiseres heeft vervolgens op 11 april 2018 een aanvraag ingediend voor wijziging van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar ‘humanitair niet-tijdelijk’. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden als hiervoor genoemd onder de kop “Procesverloop”.
4. In het bestreden besluit II heeft verweerder het primaire besluit ingelast en het daarin ingenomen standpunt over de intrekking van de verblijfsvergunning en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met ingang van 26 februari 2018. Daarnaast heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het wijzigen van de beperking van haar verblijfsvergunning afgewezen, omdat niet is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard die aanleiding geven om haar de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van mensenhandel. Ook heeft zij volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de mensenhandel, van haar niet gevergd kan worden dat zij Nederland verlaat.
Waarom eiseres het niet eens is met het besluit van verweerder
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de door haar afgelegde verklaringen over de ontmoeting met [A] en het vertrouwen in [A] door verweerder niet langer als tegenstrijdig worden aangemerkt en dat dit aangemerkt moet worden als een argument ‘voor’ de geloofwaardigheid. Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerder de tegenstrijdigheden over de leeftijd van eiseres bij samenwonen en de dood van haar moeder niet kan tegenwerpen. Verder heeft eiseres aangevoerd dat uit de uitspraak van de rechtbank van 12 augustus 2019, zittingsplaats Groningen, volgt dat vast staat dat de verklaringen van eiseres over haar ontsnapping uit het huis waar [A] haar vast hield tegenstrijdig zijn. Uit dezelfde uitspraak van de rechtbank echter volgt ook dat die enkele tegenstrijdige verklaring onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat het mensenhandelrelaas ongeloofwaardig moet worden geacht. De enkele tegenstrijdigheid over de ontsnapping zegt immers niets over de wel geloofwaardig te achten verklaringen over hoe eiseres [A] heeft ontmoet, hoe zij haar heeft vertrouwd, hoe zij naar Nederland is gereisd en hoe zij hier is uitgebuit. Daarom moet worden uitgegaan van de geloofwaardigheid van het mensenhandel relaas van eiseres.
Overwegingen en oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat gelet op de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting, alleen in geschil is de afwijzing van de aanvraag om wijziging van het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar ‘humanitair niet-tijdelijk’.
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft daarbij getoetst aan artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vw) en paragraaf B9/12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zoals die golden ten tijde van het nemen van het primaire besluit. Deze bepalingen zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
8. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft in de al eerder genoemde uitspraak van 12 augustus 2019 geoordeeld dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiseres over de wijze waarop zij aan [A] is ontsnapt tegenstrijdig zijn. Dit oordeel staat in rechte vast en dit standpunt heeft verweerder van belang mogen achten voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het mensenhandelrelaas van eiseres. Het standpunt van verweerder hierover gaat verder dan een enkele constatering dat de verklaringen over de ontsnapping tegenstrijdig zijn. Het opgesloten worden in een huis om geprostitueerd te worden, raakt immers de kern van het mensenhandelrelaas. Verweerder heeft bij dit element daarom niet ten onrechte ook betrokken dat het bevreemding wekt dat [A] , die de reis naar Nederland voor eiseres heeft betaald om haar in Nederland in de prostitutie te laten werken en die direct na aankomst van eiseres in Nederland al diverse klanten geregeld had, haar eenvoudig heeft laten ontsnappen. Eiseres stelt dat zij merkte dat de deur van haar kamer niet op slot was en dat er niemand thuis bleek te zijn en dat zij zo de woning heeft kunnen verlaten. Daarbij heeft verweerder eiseres mogen tegenwerpen dat niet valt in te zien dat [A] heeft vergeten de kamer van eiseres én de woning af te sluiten toen [A] de woning verliet. Daarnaast heeft verweerder, als nader toegelicht in het verweerschrift en ter zitting, belang gehecht aan de onvoldoende concrete informatie die eiseres heeft gegeven over [A] , het huis waar ze werd vastgehouden en de plaats waar dat huis stond.
Eiseres heeft een uiterlijke beschrijving gegeven van [A] . Verweerder heeft niet ten onrechte hierover gesteld dat van eiseres verwacht mag worden dat ze meer onderscheidende informatie over [A] had gegeven. Eiseres immers heeft [A] in Spanje ontmoet, is een relatie met haar aangegaan, [A] heeft alles voor eiseres betaald en eiseres is samen met [A] naar Nederland gereisd. Ook over het huis en de plaats waar de woning zich bevindt had verweerder van eiseres meer concrete informatie mogen verwachten. Eiseres heeft gesteld uit het huis te zijn ontsnapt, heeft de weg gevonden naar het station en heeft een trein genomen naar [plaats 2] . Verwacht mag worden dat eiseres daar meer informatie over kan geven.
Gelet op het voorgaande, de ongeloofwaardig geachte ontsnapping uit het huis, bezien in het licht van de weinig onderscheidende beschrijving van [A] , de summiere beschrijving van het huis waar eiseres heeft gesteld te zijn vastgehouden en de plaats waar dit huis zou hebben gestaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van mensenhandel. Ook is niet gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, op grond waarvan van eiseres niet gevergd kan worden dat zij Nederland verlaat.
9. Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat verweerder zich niet aan de opdracht van de rechtbank heeft gehouden door de medische informatie van de GGZ Drenthe van 9 januari 2019 niet bij zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas te betrekken.
10. Deze rechtbank heeft hierover in de eerdere uitspraak van 12 augustus 2019 overwogen: “Bij het nemen van een nieuw besluit zal verweerder mede rekening moeten houden met de medische informatie van de GGZ Drenthe van 9 januari 2019, waaruit blijkt dat eiseres depressieve en psychische klachten heeft en dat gedurende de behandeling de aanwijzingen voor een PTSS sterker zijn geworden.” Hieruit blijkt niet in welk specifieker kader bedoeld is dat verweerder de GGZ informatie bij het nemen van het bestreden besluit II dient te betrekken. De rechtbank is echter van oordeel, onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat verweerder bij het nemen van dat besluit niet ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan naar het verband tussen de psychische klachten van eiseres, vervat in de verstrekte medische informatie, en (de geloofwaardigheid van) het mensenhandelrelaas van eiseres. Deze grond van eiseres slaagt dan ook niet.
11. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij het eens is met de beroepsgronden die zien op tegenstrijdige verklaringen over de leeftijd van samenwonen en het overlijden van de moeder. De rechtbank heeft die beroepsgrond daarom niet besproken. Verder heeft eiseres haar beroepsgrond over het ten onrechte niet horen ingetrokken.
12. Dat wat eisers verder nog heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit II onrechtmatig is.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.