ECLI:NL:RBDHA:2020:15310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
NL20.20084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van gestelde bekering tot het christendom en vrees voor vervolging in Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraanse vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met de verplichting voor eiseres om Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod van twee jaar. Eiseres stelde dat zij bekeerd was tot het christendom en vreesde voor vervolging in Iran vanwege haar geloof. Tijdens de zitting op 9 december 2020, waar eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, werd het asielrelaas van eiseres besproken. De rechtbank oordeelde dat de gestelde bekering en de vrees voor vervolging niet voldoende aannemelijk waren gemaakt. De rechtbank vond dat verweerder zich op het standpunt had mogen stellen dat eiseres niet geloofwaardig had verklaard over haar bekering en de omstandigheden in Iran. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet slaagden en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier S.J. van Ravenhorst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20084

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

ProcesverloopBij besluit van 13 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres moet Nederland onmiddellijk verlaten en aan haar is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening (NL20.20085), plaatsgevonden op 9 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ghaolami. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt dat zij de Iraanse nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [1983] .
2. Eiseres heeft onder meer aan haar opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij is bekeerd tot het christendom en daarom niet kan terugkeren naar Iran.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
a. a) Identiteit, nationaliteit en herkomst.
b) Eiseres heeft verklaard bekeerd te zijn tot het christendom.
c) Eiseres heeft verklaard een buitenechtelijke relatie gehad te hebben met [A] gedurende haar verblijf in Nederland.
d) Eiseres heeft verklaard verwesterd te zijn.
Verweerder heeft alleen de elementen hiervoor genoemde a) en c) geloofwaardig geacht. De elementen genoemd onder b) en d) heeft verweerder ongeloofwaardig geacht.
Over de gestelde buitenechtelijke relatie in Iran
4. Eiseres stelt dat uit haar buitenechtelijke relatie in Nederland volgt dat ook aannemelijk is dat zij in Iran met [B] een buitenechtelijke relatie heeft gehad.
5. De rechtbank stelt vast dat de gestelde buitenechtelijke relatie met [B] in Iran, in de vorige asielprocedure al ongeloofwaardig is bevonden. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat het feit dat eiseres ervoor heeft gekozen om in Nederland een buitenechtelijke relatie aan te gaan, niet maakt dat ook geloofwaardig moet worden geacht dat zij een buitenechtelijke relatie in Iran is aangegaan. Deze beroepsgrond leidt niet tot het daarmee beoogde doel.
Over de gestelde bekering tot het christendom
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij bij terugkeer naar Iran te vrezen heeft voor vervolging op grond van haar religieuze overtuiging. Het bestreden besluit is volgens eiseres niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Hiertoe voert eiseres - kort samengevat - het volgende aan.
Volgens eiseres doet wat zich in Iran heeft afgespeeld geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de bekering tot het christendom in Nederland.
Verder stelt zij dat verweerder de vraag welke rol het christendom heeft in haar leven, niet had moeten betrekken in het kader van de motieven voor en het proces van bekering. Bovendien heeft verweerder in het bestreden besluit niet toegelicht wat oppervlakkig is aan de verklaringen van eiseres. Volgens eiseres is geen sprake van oppervlakkige verklaringen over de rol van het christendom in haar leven. Eiseres wijst er, onder verwijzing naar de Werkinstructie 2019/18 (WI), op dat bij geloofsgroei niet altijd direct sprake hoeft te zijn van diepgewortelde innerlijke overtuiging. Overigens is bij eiseres wel sprake van die overtuiging, maar ook van geloofsgroei.
Eiseres voert aan dat verweerder haar verklaring over dat de Heilige Geest haar rust, kracht en blijdschap geeft en dat hij haar begeleidt waardoor zij problemen aan kan, niet betrokken heeft in de besluitvorming. De vraag hoe het voelt om de Heilige Geest in zich te hebben, heeft eiseres naar eigen zeggen voldoende beantwoord.
Verder is aan haar nooit gevraagd wanneer zij zich verwijderd voelde van God en zij heeft nooit gezegd dat dat voor haar huwelijk was. Verweerder werpt dat dus ten onrechte aan haar tegen.
Voorts wijst eiseres erop dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de periode tussen 22 augustus 2017 en haar doop op 27 januari 2019.
Volgens eiseres heeft zij niet tegenstrijdig verklaard over of zij wist dat Jezus de zoon van God is. En dat zij zou hebben verklaard dat zij door [C] is geëvangeliseerd, berust op een onjuist lezing van het rapport nader gehoor.
Verder wijst zij erop dat zij zelfs na haar misstap, een winkeldiefstal in 2019, vergiffenis vroeg en kreeg van God.
Over de doop voert eiseres aan dat zij duidelijk heeft aangegeven tijdens het gehoor dat zij dit voor zichzelf deed.
Eiseres stelt verder dat verweerder ten onrechte inhoudelijk niet is ingegaan op de overgelegde verklaringen. Verweerder heeft niet gemotiveerd hoe rekening is gehouden met de verklaringen van derden. Eiseres heeft gewezen op de WI, waaruit volgt dat een zwakker element door de andere elementen kan worden gecompenseerd. Verweerder heeft in zijn besluitvorming niet betrokken wat eiseres heeft verklaard over wat haar kennis en activiteiten ten aanzien van haar geloof persoonlijk voor haar hebben betekend. Eiseres heeft erop gewezen dat een zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft plaatsgevonden over de weging van de elementen zoals genoemd in de WI.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij is bekeerd tot het christendom. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
7.1.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat verweerder de rol van het christendom in het leven van eiseres niet had mogen betrekken in het kader van de motieven voor en het proces van bekering. Ook heeft verweerder in het bestreden besluit mogen betrekken of er een diepgewortelde innerlijke overtuiging aan de gestelde bekering ten grondslag ligt. Eiseres heeft immers expliciet verklaard dat sprake is geweest van een bekering en niet alleen van geloofsgroei.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt mogen stellen dat de omstandigheid dat eiseres vasthoudt aan haar kennismaking met het christendom in Iran, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen over de eerste kennismaking met het christendom. Eiseres heeft immers verklaard dat zij voor het eerst met het christendom in aanraking kwam door [B] in Iran, maar die relatie is in de vorige asielprocedure ongeloofwaardig geacht.
Verder overweegt de rechtbank dat weliswaar niet is gebleken dat eiseres heeft gezegd dat zij al voor haar huwelijk zich verwijderd voelde van God, maar verweerder heeft zich wel op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze zij verder verwijderd raakte van God. Verweerder heeft de verklaringen van eiseres daarover vaag en niet persoonlijk mogen vinden.
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het opmerkelijk is dat eiseres, zoals zij heeft verklaard, jarenlang zonder God heeft geleefd in Iran, en zich in Nederland ineens tot het christendom wendt. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiseres onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij zich toen ineens tot God wendde.
Verweerder heeft ook de verklaringen van eiseres over de reden waarom zij niet is ingegaan op de evangelisatie van [C] bevreemdend mogen vinden. Het wekt bevreemding dat iemand die gedurende een lange periode in Iran heeft gewoond zonder de islam te praktiseren, na haar evangelisatie in Nederland bezig is met zaken die met de islam te maken hebben. Dit valt niet te rijmen met elkaar. Wat eiseres heeft aangevoerd is onvoldoende om hier anders over te oordelen. De rechtbank merkt hierbij op dat eiseres tijdens het gehoor duidelijk heeft verklaard dat zij is geëvangeliseerd door [C] .
Verder heeft verweerder eiseres mogen tegenwerpen dat haar daden niet te rijmen zijn met de verklaringen van eiseres. Blijkens haar verklaringen heeft ze met kerst 2018 God in haar hart gesloten, maar op 27 december 2019 is zij aangehouden wegens winkeldiefstal. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder in zijn besluitvorming heeft mogen betrekken dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over of zij wist dat Jezus de zoon van God is. Eiseres heeft immers tijdens het gehoor eerst verklaard dat [B] uit Iran haar heeft verteld dat Jezus de zoon van God is en later in het gehoor verklaart zij dat zij dit van anderen op de opvanglocatie heeft gehoord.
De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat eiseres nader gehoord moet worden over de periode tussen 22 augustus 2017 en 27 januari 2019. Het is immers aan eiseres om haar asielrelaas zo volledig mogelijk naar voren te brengen. Verweerder heeft eiseres daartoe voldoende in de gelegenheid gesteld.
Over het betoog van eiseres dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat zij oppervlakkig heeft verklaard, overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting desgevraagd onvoldoende heeft kunnen toelichten waarom bepaalde verklaringen van eiseres oppervlakkig zijn bevonden. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwogen, verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de motieven voor en het proces van bekering onvoldoende aannemelijk zijn geworden. In wat eiseres verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen.
7.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de besluitvorming van verweerder volgt dat de door eiseres overgelegde verklaringen van derden, zoals van de Shekinah kerk, wel zijn betrokken. Verweerder heeft echter, niet ten onrechte, de nadruk gelegd op de motieven voor en het proces van bekering. Eiseres heeft immers geen verklaring gegeven voor de omstandigheid dat zij minder goed heeft kunnen verklaren over de motieven voor en het proces van bekering. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in de verklaringen over de kennis en activiteiten geen aanleiding hoeven zien om het relaas van eiseres geloofwaardig te achten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van een uitspraak van de ABRvS over de weging van de elementen. Het betoog van eiseres faalt.
Over de gestelde vrees voor eerwraak
8. Eiseres wijst erop dat zij in haar zienswijze al heeft uitgelegd hoe haar (ex)echtgenoot in Iran achter haar relatie met [A] is gekomen. Eiseres heeft twee oproepen van de Iraanse rechtbank van 7 augustus 2019 en 3 september 2019 overgelegd over de aanklacht tegen eiseres wegens schending van islamitische verplichtingen. Eiseres vindt dat hier nader onderzoek naar moet worden gedaan. Eiseres vreest voor zowel haar (ex)echtgenoot, haar broer en de Iraanse autoriteiten om bij terugkeer te worden vervolgd en veroordeeld wegens overspel.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de in het bestreden besluit gegeven motivering voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres de gestelde vrees voor eerwraak door haar echtgenoot, broer of vervolging door de autoriteiten niet heeft aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft de motivering van verweerder onvoldoende bestreden. De door eiseres overgelegde oproepen van de Iraanse rechtbank heeft verweerder onvoldoende mogen vinden, omdat de authenticiteit van die stukken niet kan worden vastgesteld. Het betreffen immers geen originele documenten. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Over de gestelde verwestering
10. Eiseres heeft ter zitting haar beroepsgronden over de gestelde verwestering laten vallen. Die behoeven dus geen bespreking.
Over het inreisverbod
11. Eiseres wijst erop dat zij een goede band heeft opgebouwd met haar zus en dat een inreisverbod het onmogelijk maakt om haar zus in Nederland of Europa te blijven ontmoeten. Om die reden zou niet tot het opleggen van het inreisverbod voor
de duur van twee jaren moeten worden overgegaan.
12. De rechtbank is van oordeel dat ook deze beroepsgrond niet slaagt. In de enkele omstandigheid dat een zus van eiseres in Nederland woont, heeft verweerder geen reden hoeven zien om van het opleggen van een inreisverbod af te zien.
Conclusie
13. Ook wat in wat eiseres verder heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid vanmr. S.J. van Ravenhorst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
De uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.