ECLI:NL:RBDHA:2020:1676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
C/09/580842 / HA ZA 19-1028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in vrijwaringsprocedure met arbitragebeding

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, betreft het een bevoegdheidsincident in een vrijwaringsprocedure tussen F. Loendersloot Internationale Expeditie B.V. en de rechtspersoon naar vreemd recht [X] S.A.R.L. Loendersloot is betrokken als gedaagde in een hoofdzaak tegen Bacardi, waarin Bacardi beweert dat Loendersloot inbreuk maakt op haar merkrechten door de verhandeling van producten die onder de merken van Bacardi vallen. Loendersloot heeft in de hoofdzaak een vrijwaringsincident opgeworpen en de rechtbank heeft haar vordering tot vrijwaring van [X] toegewezen. De onderhavige procedure betreft de vrijwaringsprocedure tussen Loendersloot en [X].

[X] heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren in de vrijwaringszaak, onder verwijzing naar een arbitragebeding dat is opgenomen in de FENEX-voorwaarden, die van toepassing zijn verklaard in de overeenkomsten tussen partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het arbitragebeding geldig is en dat de rechtsbetrekking tussen partijen wordt beheerst door de overeenkomsten en de FENEX-voorwaarden. Aangezien Loendersloot zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en geen beroep heeft gedaan op de ongeldigheid van het arbitragebeding, heeft de rechtbank zich op grond van artikel 1022 Rv onbevoegd verklaard.

De rechtbank heeft Loendersloot als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De kosten in de vrijwaringszaak zijn als nodeloos gemaakt beschouwd, omdat deze bij de verkeerde instantie aanhangig zijn gemaakt. De proceskosten aan de zijde van [X] zijn begroot op € 543,- voor het incident en € 639,- voor de vrijwaringszaak, beide te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis is uitgesproken op 4 maart 2020 door mr. M.E. Kokke.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/580842 / HA ZA 19-1028
Vonnis in incident van 4 maart 2020
in de zaak van
F. LOENDERSLOOT INTERNATIONALE EXPEDITIE B.V.,
te Roosendaal,
eiseres in de vrijwaringsprocedure,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
[X] S.A.R.L.,
gevestigd te [vestigingsplaats], [land],
gedaagde in de vrijwaringsprocedure,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. W.L. Timmers te Amersfoort.
Partijen zullen hierna Loendersloot en [X] genoemd worden.

1.Voorgeschiedenis en procesverloop

1.1.
Loendersloot is als gedaagde partij betrokken in een procedure tegen (kort gezegd) Bacardi, welke zaak bij deze rechtbank aanhangig is onder zaaknummer C/09/528398 / HA ZA 17-273 (hierna te noemen: de hoofdzaak). De vorderingen in de hoofdzaak hebben betrekking op de door Bacardi beweerde inbreuk op diverse van haar Unie- en Beneluxmerkrechten en/of beweerdelijk onrechtmatig handelen door Loendersloot, bestaande uit de verhandeling van en/of dienstverlening met betrekking tot producten voorzien van de merken van Bacardi (hierna: de Bacardi-producten).
1.2.
Loendersloot heeft, nadat zij daartoe in de hoofdzaak een vrijwaringsincident heeft opgeworpen en de rechtbank haar vordering tot vrijwaring van [X] bij vonnis van 12 juni 2019 heeft toewezen, [X] in vrijwaring gedagvaard. De (onderhavige) procedure tussen Loendersloot en [X] zal hierna worden aangeduid als ‘de vrijwaringsprocedure’.
1.3.
Het verloop van de vrijwaringsprocedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in vrijwaring van 3 september 2019, met producties EP 01 t/m EP 13;
  • de rolbeslissing van 23 oktober 2019;
  • de akte houdende aanvulling substantiërings- en bewijsaandraagplicht van Loendersloot van 6 november 2019;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid ex artikel 1022 Rv
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident ex artikel 1022 Rv van Loendersloot.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering in de vrijwaringszaak

2.1.
Loendersloot vordert (samengevat) dat de rechtbank bij zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [X] veroordeelt:
om Loendersloot te vrijwaren voor, en aan Loendersloot te betalen al hetgeen waartoe Loendersloot in de hoofdzaak jegens Bacardi mocht worden veroordeeld op grond van en/of met betrekking tot verwijten van Bacardi die zien op Bacardi-producten (destijds) in eigendom van [X] en/of werkzaamheden door Loendersloot verricht ten behoeve van [X], met inbegrip van de kostenveroordeling, te vermeerderen met de wettelijke rente;
in de proceskosten van deze vrijwaringsprocedure en voorts in de kosten van de hoofdzaak, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de nakosten.
2.2.
Loendersloot legt aan deze vorderingen – samengevat – ten grondslag dat de gevorderde vrijwaring van Loendersloot door [X] uitdrukkelijk en contractueel is overeengekomen in tussen partijen gesloten overeenkomsten en de daarop van toepassing verklaarde voorwaarden.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[X] vordert, voor zover hier van belang, dat de rechtbank zich bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis onbevoegd verklaart in de vrijwaringszaak, met veroordeling van Loendersloot in de proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
[X] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag.
3.2.1.
De rechtsbetrekking tussen partijen berust op twee overeenkomsten, waarbij de ene overeenkomst (overeenkomst I) ziet op de functie van Loendersloot als expediteur van [X] en de andere (overeenkomst II) op de fiscale vertegenwoordiging van [X] door Loendersloot.
3.2.2.
In overeenkomst I is in artikel 1.1. bepaald dat de relatie tussen partijen wordt beheerst door de ‘
Dutch Forwarding Conditions’ (hierna ook wel: de FENEX-voorwaarden),
‘with the inclusion of the Arbitration Clause’. In artikel 1.2. van overeenkomst I staat:
‘The following annexes form part of this agreement: annex a) The Dutch Forwarding Conditions. (…)’.
3.2.3.
In overeenkomst II is in artikel 1.4. bepaald dat:
‘the latest version of the (…) [Dutch Forwarding Conditions] shall apply to the relationship between parties (…)’. Artikel 1.5. van deze overeenkomst luidt:
‘The following appendices constitute part of this contract: ‘Appendix A Dutch Forwarding Conditions. (…)’Artikel 12.1. bepaalt bovendien dat alle geschillen tussen partijen met uitsluiting van de gewone rechter onderhevig zullen zijn aan arbitrage.
3.2.4.
Het arbitragebeding van de FENEX-voorwaarden (artikel 23), dat expliciet van toepassing is verklaard in artikel 1.1. van overeenkomst I, luidt:
“Alle geschillen, die tussen de expediteur en zijn wederpartij mochten ontstaan, zullen met uitsluiting van de gewone rechter in hoogste resort worden beslist door drie arbiters. Een geschil is aanwezig wanneer één der partijen verklaart dat dit het geval is. (…)”
3.2.5.
Gelet op de overeenkomsten tussen partijen en de FENEX-voorwaarden die daarvan deel uitmaken, dient de rechtbank zich op grond van artikel 1022 j° 1020 Rv onbevoegd te verklaren in de vrijwaringsprocedure.
3.3.
Loendersloot refereert zich voor wat betreft de bevoegdheid aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde proceskostenvergoeding ex artikel 1019h Rv heeft Loendersloot verweer gevoerd.

4.De beoordeling

In het incident
4.1.
Uit artikel 1022 Rv volgt dat indien een geschil bij een Nederlandse rechter aanhangig wordt gemaakt en de gedaagde een beroep op een arbitraal beding doet dat voorziet in arbitrage, de rechter zich onbevoegd dient te verklaren, tenzij het arbitraal beding niet geldig tussen partijen is overeengekomen.
4.2.
[X] heeft gemotiveerd gesteld en onderbouwd dat de rechtsbetrekking tussen partijen wordt beheerst door twee tussen hen gesloten overeenkomsten en dat de FENEX-voorwaarden daarvan onderdeel uitmaken. [X] heeft een beroep gedaan op een in de FENEX-voorwaarden opgenomen arbitragebeding. Loendersloot heeft zich ter zake van de bevoegdheid gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en de gestelde rechtsbetrekking niet weersproken noch een beroep gedaan op de ongeldigheid van de arbitrageclausule. Nu ook overigens niet is gebleken van ongeldigheid van het overeengekomen beding stelt de rechtbank vast dat het arbitragebeding geldig is overeengekomen en op de rechtsbetrekking tussen partijen van toepassing is.
4.3.
Het voorgaande leidt er toe dat de rechtbank zich op grond van artikel 1022 Rv onbevoegd zal verklaren.
In het incident en in de vrijwaringszaak
4.4.
Loendersloot zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident. Omdat Loendersloot de vrijwaringszaak gezien het onbevoegdheidsoordeel bij de verkeerde instantie aanhangig heeft gemaakt, worden de kosten in die zaak als nodeloos gemaakt beschouwd.
4.5.
[X] maakt aanspraak op vergoeding van haar volledige proceskosten op grond van artikel 1019h Rv. Zij heeft de advocaatkosten gespecificeerd tot een bedrag van € 8.246,- Loendersloot heeft primair de toepasselijkheid van artikel 1019h Rv bestreden en subsidiair betwist dat de gespecificeerde kosten als redelijk en evenredig zijn te kwalificeren.
4.6.
De rechtbank is met Loendersloot van oordeel dat de vorderingen in de vrijwaringsprocedure en in dit incident zijn gebaseerd op (nakoming van) contractuele afspraken tussen partijen en niet strekken tot handhaving van rechten van intellectuele eigendom. Afwikkeling van de proceskosten zal dan ook plaatsvinden aan de hand van het geldende liquidatietarief.
4.7.
In totaal zullen de proceskosten aan de zijde van [X] in het incident dan ook worden begroot op een bedrag van € 543,- (te weten 1 punt overeenkomstig tarief II) aan salaris advocaat. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente als in het dictum vermeld.
4.8.
In de hoofdzaak zijn door [X] geen voor vergoeding in aanmerking komende advocaatkosten gemaakt. De kosten aan de zijde van [X] worden dan ook vastgesteld op het betaalde griffierecht van € 639,- te vermeerderen met wettelijke rente.
4.9.
Voor (separate) veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert [2] .

5.De beslissing

De rechtbank
in de vrijwaringszaak en in het incident
5.1.
verklaart zich onbevoegd van het geschil in de vrijwaringszaak kennis te nemen;
5.2.
veroordeelt Loendersloot in de kosten van dit incident, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 543,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, berekend over het tijdvak van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Loendersloot in de kosten van de vrijwaringszaak tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 639,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, berekend over het tijdvak van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Kokke en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2020.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116