ECLI:NL:RBDHA:2020:2104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
NL19.23415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het beroep van een Nigeriaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder aangifte gedaan van mensenhandel in Nederland, wat volgens hem betekende dat Nederland verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft het verzet van eiser gegrond verklaard en het vooronderzoek heropend. Tijdens de zittingen is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, en de rechtbank heeft de situatie van eiser en de omstandigheden in Italië zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeerde dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag niet op Nederland was overgegaan, omdat Italië tijdig had gereageerd op het verzoek om terugname. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij in Italië een reëel risico liep op een behandeling in strijd met de mensenrechten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.23415

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 22 oktober 2019 heeft de rechtbank Den Haag het beroep kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Het verzet is op 7 januari 2020 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. S. Oba. Tevens is I.G.S. Ringele als tolk ter zitting verschenen.
Bij uitspraak van 16 januari 2020 is het verzet gegrond verklaard en het vooronderzoek heropend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J. Wieman. Tevens is H. Abdullah als tolk ter zitting verschenen.
Verweerder heeft op 13 februari 2020 de door de rechtbank op zitting gevraagde gegevens in het beroepsdossier van eiser geüpload.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1987 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 4 april 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag, nu hij op 14 mei 2019 aangifte van mensenhandel heeft gedaan. Op grond van het beleid in paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) zoals dat gold tot 1 augustus 2019 had eiser daarom in het bezit moeten worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voorts voert eiser aan dat ernstig getwijfeld moet worden of ten aanzien van Italië nog uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij kan voor het doen van aangifte van mensenhandel niet terecht bij de Italiaanse autoriteiten. Eiser voert verder aan dat de detentie- en leefomstandigheden, de opvangvoorzieningen voor kwetsbare vreemdelingen, de toegang tot en de kwaliteit van de asielprocedure in Italië strijdig zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Gezien de ernst van de feiten en omstandigheden, vanwege humanitaire redenen, had verweerder met gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid neergelegd in artikel 17 van de Dublinverordening eisers asielaanvraag aan zich moeten trekken. Eiser wijst daarbij expliciet op zijn gezondheidssituatie en die van zijn bejaarde moeder. Asielzoekers hebben in Italië niet direct toegang tot medische zorg, waardoor verweerder zich ervan had moeten vergewissen dat de overdracht van eiser geen hardheid oplevert. Eiser is van mening dat hij kwetsbaar is, omdat hij het slachtoffer is van uitbuiting en mensenhandelaars. Bij bericht van 22 oktober 2019 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank bericht dat eiser met spoed is opgenomen in Kliniek de Blaak vanwege een suïcidepoging en dat nadere informatie over de gezondheidssituatie van eiser later in de procedure wordt ingebracht.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op 14 mei 2019 in Nederland aangifte van mensenhandel heeft gedaan. Uit de door verweerder in het dossier geüploade e-mailconversatie met de politie van 16 tot en met 19 augustus 2019 komt naar voren dat verweerder eerst op het moment van ontvangst van de sepotbeslissing van het OM op 16 augustus 2019 op de hoogte is geraakt van de omstandigheid dat eiser aangifte van mensenhandel heeft gedaan. Naar aanleiding van de ontvangst van de sepotbeslissing, heeft verweerder nog dezelfde dag bij de politie het M55-formulier tot kennisgeving aangifte strafproces mensenhandel en beroep op regeling B8/3 van de Vc 2000 (hierna: het M55-formulier) opgevraagd. Het M55-formulier heeft verweerder vervolgens op 20 augustus 2019 alsnog van de politie ontvangen, waarna verweerder de procedure als bedoeld in paragraaf B8/3 van de Vc 2000 is gestart.
5.2.
De kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel wordt door verweerder ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze door de politie of Koninklijke Marechaussee is doorgestuurd naar verweerder. Deze voorwaarde is neergelegd in het beleid in paragraaf B8/3 van de Vc 2000 van vóór en na 1 augustus 2019. De reden voor de late toezending van de aangifte van mensenhandel aan verweerder is niet bekend, maar dit doet aan de datum van ontvangst van het M55-formulier niet af. Pas na ontvangst van dit formulier ligt er immers een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor slachtoffers van mensenhandel bij verweerder voor. Hierbij acht de rechtbank nog van belang dat verweerder direct een M55-formulier bij de politie heeft opgevraagd nadat bij hem bekend is geworden dat eiser aangifte van mensenhandel heeft gedaan en dat eiser verweerder zelf niet eerder dan bij schrijven van 29 oktober 2019 op zijn aangifte heeft geattendeerd.
5.3.
De datum van 20 augustus 2019 heeft daarom als datum van de aanvraag van de reguliere verblijfsvergunning te gelden en aan eiser is conform het beleid van na 1 augustus 2019 dan ook geen verblijfstitel verstrekt. De verantwoordelijkheid van de behandeling van eisers asielaanvraag is niet overgegaan op Nederland overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van de Dublinverordening.
5.4.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan hun internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM en/of artikel 4 van het Handvest.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. In de uitspraken van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) en 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2845) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), met inachtneming van een aantal recente rapporten en andere bronnen, geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de opvangomstandigheden en de asielprocedure en evenmin dat asielzoekers zonder meer een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft niet verwezen naar rapporten van een recentere datum dan voornoemde Afdelingsuitspraken om te onderbouwen dat de situatie in Italië thans anders is. Eiser heeft dit ook niet middels zijn eigen verklaringen aannemelijk gemaakt.
5.6.
De stelling van eiser dat hij een kwetsbaar persoon is, is niet nader onderbouwd, zodat niet valt in te zien dat verweerder ten behoeve van de overdracht van eiser extra garanties aan de Italiaanse autoriteiten had moeten vragen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat, hoewel de gemachtigde van eiser een bericht in het dossier heeft geüpload waarin staat dat eiser een zelfmoordpoging heeft ondernomen naar aanleiding van het overlijden van zijn dochtertje en in Kliniek de Blaak heeft verbleven, de gemachtigde hiervan tot op heden geen stukken in eisers dossier heeft geüpload.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat eiser bij problemen, bijvoorbeeld wanneer hij te
maken krijgt met problemen in het kader van mensenhandel, maar ook met racisme of slechte opvang/medische zorg, hierover kan klagen bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser die mogelijkheid niet heeft of dat de Italiaanse (hogere) autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. De rechtbank ziet zonder nadere onderbouwing niet in dat het voor eiser niet mogelijk is om in Italië aangifte van mensenhandel te doen.
5.8.
Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is
van zodanige individuele, bijzondere omstandigheden dat verweerder in redelijkheid
gehouden zou zijn gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid om de behandeling
van de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.