ECLI:NL:RBDHA:2020:2134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
NL19.30467
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag had ingediend op 19 augustus 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 februari 2020, waarbij eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, is de zaak behandeld. Eiser heeft betoogd dat verweerder niet langer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië, verwijzend naar verschillende rapporten en nieuwsberichten die de situatie van asielzoekers in Italië als zorgelijk beschrijven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft gehanteerd, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatie waar eiser naar verwees, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van ernstige tekortkomingen in de opvang of asielprocedure in Italië. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.30467

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.30468, plaatsgevonden op 13 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door
mr. A.K.E. van den Heuvel, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Omar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 19 augustus 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Italië op grond van de Dublinverordening [1] verantwoordelijk is voor de behandeling ervan [2] . Eiser heeft eerder in Italië om asiel gevraagd. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen [3] . Nu op dat verzoek niet tijdig is gereageerd, is Italië verantwoordelijk voor behandeling van de aanvraag [4] .
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten opzichte van Italië niet langer uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij verwijst hij naar een nieuwsbericht van de Times of Malta van 20 november 2019 [5] , een rapport van de Europese Rekenkamer van 14 november 2019 [6] , een artikel van EuroNews van 22 augustus 2019 [7] en een artikel van InfoMigrants van 19 augustus 2019 [8] . Tot slot wijst eiser op het recent verschenen rapport van SFH/OSAR van 21 januari 2020 [9] .
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Als uitgangspunt geldt dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. Bij uitspraak van 19 december 2018 [10] heeft de Afdeling [11] geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In recentere uitspraken [12] heeft de Afdeling dit oordeel herhaald. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [13] of artikel 4 van het Handvest [14] .
5. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang of asielprocedure waardoor Italië zich tegenover asielzoekers niet langer aan de internationale verplichtingen houdt. Uit de informatie waar hij naar verwezen heeft blijkt weliswaar dat de situatie voor asielzoekers in Italië zorgelijk is, maar niet dat sprake is van zodanige tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen dat moet worden geconcludeerd dat deze aan de overdracht van Dublinclaimanten in de weg staan. In het rapport van SFH/OSAR wordt met name ingezoomd op de positie van kwetsbare asielzoekers, maar in het geval van eiser is niet gebleken van (bijzondere) kwetsbaarheid. Voor zover dit rapport op eiser van toepassing is, schetst het geen wezenlijk ander beeld van de situatie van asielzoekers in Italië dan het beeld dat in de eerdere rapporten van deze organisatie over deze situatie is gegeven. Die eerdere rapporten zijn betrokken bij de jurisprudentie van de Afdeling en gaven geen aanleiding om ernstige structurele tekortkomingen in de opvang en de asielprocedure in Italië aan te nemen. Ter zitting heeft verweerder gewezen op de recente uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2020 waaruit blijkt dat deze lijn nog altijd wordt gevolgd [15] .
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geen aanleiding gezien om niet langer uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
3.Op grond van artikel 18, eerst lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening
4.Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening
5.https://timesofmalta.com/articles/view/migration-management-in-italy-and-greece-falls-short-of-eu-objectives.751105
6.Speciaal verslag nummer 24,
7.https://it.euronews.com/2019/08/21/italia-aumenta-il-divario-tra-clandestini-e-immigrati-in-regola
8.https://www.pri.org/stories/2019-07-31/after-budget-cuts-asylum-seekers-italy-forced-out-cities
9.Swiss Refugee Council OSAR,
11.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
12.Zie onder meer de uitspraken van 8 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1085), 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861), 27 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2042) en 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2845)
13.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden
14.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie