In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse man, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend die alle waren afgewezen. In zijn huidige aanvraag stelde hij dat er nieuwe elementen waren, waaronder documenten die zijn asielrelaas ondersteunden. De staatssecretaris betwistte echter de authenticiteit van deze documenten, wat leidde tot een bewijsnood voor de eiser. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de authenticiteit van de documenten bij de eiser ligt, maar dat verweerder niet zonder meer kon stellen dat de documenten geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverden enkel omdat de authenticiteit niet was aangetoond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de eiser werden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de authenticiteit van documenten in asielprocedures en de verantwoordelijkheden van zowel de eiser als de verweerder.