Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2020 in de zaak tussen
[eiser] , V-nummer [V-nummer] , eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Op 27 januari 2017 heeft eiser een aanvraag gedaan om de beperking van de hem verleende vergunning te wijzigen in niet-tijdelijke humanitaire gronden. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiser het inburgeringsexamen heeft behaald, dan wel dat hij van het inburgeringsvereiste is vrijgesteld of ontheven. Ook heeft verweerder de verblijfsvergunning voor verblijf bij echtgenote met terugwerkende kracht ingetrokken tot 11 december 2012, het moment waarop eiser niet meer bij zijn echtgenote woonde.
Beroep van eiser
Verder is het stellen van het inburgeringsvereiste volgens eiser in strijd met artikel 15, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] . Eiser wijst op het feit dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 4 augustus 2017 [3] een prejudiciële vraag heeft gesteld aan het Hof van Justitie (HvJ) die relevant is in de zaak van eiser.
Stand van zaken in de jurisprudentie
mag een lidstaat het inburgeringsvereiste als voorwaarde stellen voor het verkrijgen van een zelfstandige verblijfsvergunning, nadat iemand langer dan vijf jaar op grond van gezinshereniging rechtmatig op het grondgebied van een lidstaat heeft verbleven, of staan de artikelen 15, eerste en vierde lid, van Gezinsherenigingsrichtlijn daaraan in de weg?
Uit de punten 49 tot en met 59 van het arrest C en A volgt dat de voorwaarden voor de verlening van een autonome verblijfstitel, als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, ook uit integratievoorwaarden mogen bestaan. Die voorwaarden mogen echter niet zo streng zijn dat zij een moeilijk te overkomen hindernis vormen om na vijf jaar op normale wijze een autonome verblijfstitel te verkrijgen (52). De verplichting om met goed gevolg een inburgeringsexamen af te leggen, mag dan ook niet verder gaan dan nodig is om het doel van vergemakkelijking van de integratie van derdelanders te bereiken (62). De kennis die nodig is om met goed gevolg een inburgeringsexamen af te leggen, moet overeenkomen met een basisniveau (63).
Dat neemt niet weg dat het stellen van het inburgeringsvereiste gelet op het arrest C en A er niet toe mag leiden dat iemand die heeft aangetoond de wil te hebben om het examen te behalen en heeft aangetoond inspanningen daarvoor te hebben verricht, toch wordt belet een autonome verblijfstitel te verkrijgen. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met bijzondere individuele omstandigheden die maken dat een vreemdeling niet in staat is aan het examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen. Het is dus aan verweerder om in voorkomende gevallen te kijken naar de specifieke omstandigheden van het geval.
Wat betekent dit voor het beroep van eiser?
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat verweerder, met voorbijgaan aan het inburgeringsvereiste, met ingang van de datum van aanvraag alsnog een zelfstandige verblijfsvergunning aan eiser zou moeten verlenen, zoals hij ter zitting heeft betoogd. Hiervoor bestaat namelijk geen enkele grond.
Dit betoog slaagt dus niet.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de omstandigheden die eiser toen naar voren heeft gebracht, te weten dat hij niet heeft stilgezeten, de Nederlandse taal onder de knie heeft en dus goed Nederlands spreekt en schrijft, een (vaste) fulltime baan heeft en een vriendelijk persoon is betrokken en heeft daarin geen bijzondere omstandigheden hoeven zien waarom aan eiser het inburgeringsvereiste niet gesteld zou kunnen worden. In reactie op de genoemde uitspraak van de ABRvS heeft verweerder nogmaals gekeken naar de persoonlijke omstandigheden, waaronder dat hij langer dan vijf jaar in Nederland bij zijn echtgenote heeft verbleven en eerder heeft verzuimd om een aanvraag in te dienen, en geconcludeerd dat die omstandigheden niet tot een ander besluit leiden. Omdat eiser verder geen nieuwe individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht en ook niet duidelijk is geworden welke inspanningen hij concreet heeft geleverd om aan zijn inburgeringsplicht te voldoen, is de rechtbank van oordeel dat deze motivering van verweerder volstaat. Dit betoog slaagt dus evenmin.
Beslissing