ECLI:NL:RBDHA:2020:2440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
09-807696-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door valse vertegenwoordiging in de tuinbouwsector

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van meerdere opdrachtgevers en bedrijven. De verdachte, geboren in 1970, heeft in de periode van 1 maart 2016 tot en met 30 juni 2016, door middel van valse namen en hoedanigheden, opdrachtgevers en leveranciers bewogen tot het doen van aanbetalingen en het leveren van goederen en diensten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich voordeed als bonafide vertegenwoordiger van een tuinbedrijf, genaamd [bedrijf 6], en heeft op deze manier aanzienlijke bedragen van zijn slachtoffers verkregen zonder de beloofde werkzaamheden uit te voeren.

De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte als overtuigend beschouwd, onder andere door de verklaringen van benadeelden en de WhatsApp-gesprekken die zijn gevoerd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting door te reageren op advertenties en zich voor te doen als een betrouwbare vertegenwoordiger, terwijl hij in werkelijkheid nooit de intentie had om de geleverde goederen te betalen of de afgesproken werkzaamheden uit te voeren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan enkele benadeelde partijen, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen of niet-ontvankelijk zijn verklaard.

De rechtbank heeft in haar oordeel benadrukt dat de verdachte met zijn handelen het vertrouwen in de vertegenwoordigers van bedrijven heeft geschaad en dat hij zijn slachtoffers op ernstige wijze heeft benadeeld. De uitspraak is een duidelijke boodschap dat oplichting in welke vorm dan ook niet wordt getolereerd en dat de rechtbank streng zal optreden tegen dergelijke misdragingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/807696-17
Datum uitspraak: 19 maart 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] ) [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 1 april 2019 (regie), 24 juli 2019 (aanhouding) en 5 maart 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.R.F. van Raab van Canstein naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op in de periode 1 maart 2016 tot en met 30 juni 2016 te Lisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,(een of meer van) [bedrijf 1] en/of [bedrijf 12] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 11] , althans een of meer medewerker(s) van genoemde (rechts)perso(o)n(en) heeft bewogen tot afgifte van onder andere een shovel en/of een trilplaat en/of minigraver en/of maxigraver en/of storten van grond en/of straatzand en/of teelaarde, althans tuimateria(a)l(en), althans enig goed,
immers heeft hij vedachte met vorenomschreven oogmerkt – zakelijke weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedriegelijk en/of in strijd met de waardheid
- steeds (een) ander(en) een bedrijf/bedrijven op laten starten en/of laten inschrijven in de Kamer van Koophandel, althans heeft steeds een andere een bedrijf opgericht en dat ingeschreven in de Kamer van Koophandel en/of
- een website gebouwd voor het bedrijf [bedrijf 6] , waarop (onder meer) de inschrijving in de Kamer van Koophandel te zien is/was en/of
- zich (vervolgens) voor te doen als bonafide vertegenwoordiger/medewerker van dat/die bedrijf/bedrijven en/of (vervolgens)
- ( telefonisch) contact opgenomen met voornoemde bedrijven en/of
- zich (daarbij) voorgedaan als zijnde de/een directeur/medewerker van het bedrijf [bedrijf 6] en/of als bonafide en/of betalende klant en/of
- genoemde goeder(en) en of dienst(en) bij genoemde bedrijven heeft besteld en/of afgenomen
waardoor (een) medewekerker(s) van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8] en/of [bedrijf 11] werd(en) bewogen tot omschreven afgifte en/of leveren van een dienst;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 15 juli 2016 te Leiden en/of Groenekan en/of Bentveld en/of Bennebroek en/of Oegstgeest en/of Alphen aan den Rijn en/of Uden, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 5] en/of A. [benadeelde 6] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] en/of [benadeelde 9] en/of [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed,
immers heeft hij verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedriegelijk en/of in strijd met de waarheid
- een ander een bedrijf/bedrijven op laten starten en/of laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel, en/of
- zich vervolgens voorgedaan als bonafide vertegenwoordiger/medewerker van dat/die bedrijf/bedrijven en/of
- door te reageren op een door bovengenoemde personen geplaatste advertentie op de Website [internetsite 2] .nl, althans op internet, waarin tuinierswerkzaamheden werden aangeboden en/of bestratingswerk werd aangeboden, althans werkopdrachten voor tuinierswerkzaamheden en/of bestratingswerkzaamheden werden geplaatst en/of
- met genoemde personen overeen te komen dat hij, verdachte voornoemde werkzaamheden zou (laten) verrichten en/of
- daarbij (in mailcontact) gebruik te maken van een valse naam ( [benadeelde 2] ) en/of
- daarbij (bij bovengenoemde [naam 5] en/of [naam 6] ) (in persoon) gebruik te maken van een valse naam ( [naam 10] ) en/of
- voornoemde personen mede te delen dat hij, verdachte, een aanbetaling nodig had om materialen te kunnen aanschaffen en/of
- ( bij bovengenoemde [naam 7] en/of [benadeelde 6] ) een begin te maken aan de uitvoering van de klus, door de tuin leeg te ruimen en/of materialen te laten leveren,
waardoor die [benadeelde 5] en/of A. [benadeelde 6] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] en/of [benadeelde 9] en/of [benadeelde 4] werden bewogen door bovenomschreven afgifte;

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, omdat deze onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig is. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd dat hij bedrijven zou hebben bewogen tot het leveren van een dienst, terwijl in de dagvaarding geen diensten zijn genoemd waarop dit kan terug slaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een onduidelijke of innerlijk tegenstrijdige dagvaarding.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat geen sprake is van een onduidelijke of innerlijk tegenstrijdige dagvaarding. Anders dan de raadsvrouw stelt, is in de tenlastelegging van feit 1 wel opgenomen om welke diensten het zou gaan, namelijk het storten van grond en/of straatzand en/of teelaarde.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen en omdat deze door de verdediging niet zijn betwist, als vaststaand worden aangemerkt en zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de bewijsvraag dienen.
Op 1 maart 2016 heeft [benadeelde 10] (hierna: [benadeelde 10] ) het bedrijf [bedrijf 6] opgericht en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. [bedrijf 6] was een eenmanszaak die zich richtte op de aanleg van tuinen. [2] [bedrijf 6] had een website [internetsite 1] [3] , met daarbij een emailadres [e-mailadres] [4] en aan het bedrijf was een zakelijke bankrekening gekoppeld bij de bank KNAB met rekeningnummer: [rekeningnummer 2] . [benadeelde 2] heeft bij zijn bedrijf hulp gekregen van de verdachte. De verdachte heeft voor [bedrijf 6] bij een aantal opdrachtgevers werk verricht. [benadeelde 2] heeft op 27 mei 2016 [bedrijf 6] opgeheven bij de Kamer van Koophandel. [5]
Vijf leveranciers hebben aangifte gedaan tegen [bedrijf 6] . Zij hebben goederen geleverd en/of diensten verricht, maar zijn hiervoor niet betaald (feit 1). Daarnaast hebben zes opdrachtgevers aangifte gedaan. Zij hebben aanbetalingen gedaan voor de aanleg van een tuin op de bankrekening van de verdachte met rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . [6] Bij twee opdrachtgevers is begonnen met de werkzaamheden, maar is de tuin niet afgemaakt. Bij vier opdrachtgevers is niets gedaan (feit 2).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Volgens de officier van justitie bepaalde de verdachte de gang van zaken bij [bedrijf 6] . De verdachte heeft de in feit 1 genoemde goederen en diensten besteld en de onder 2 genoemd opdrachten aangenomen. De verdachte heeft hierbij de naam van [benadeelde 2] en de bedrijfsnaam [bedrijf 6] gebruikt om een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen. Volgens de officier van justitie is de verdachte nooit van plan geweest om te betalen voor de bestelde goederen en diensten of om de tuinen van de verschillende opdrachtgevers volledig aan te leggen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van beide feiten bepleit. De verdachte stelt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld als werknemer van [bedrijf 6] en dat hij zo goed mogelijk heeft geprobeerd om alle problemen van het bedrijf op te lossen. De verklaring van [benadeelde 2] dat hij door de verdachte zou zijn opgelicht is onbetrouwbaar, omdat hij er belang bij heeft om de schuld op de verdachte af te schuiven. Volgens de raadsvrouw moet de verklaring van [benadeelde 2] daarom van het bewijs worden uitgesloten. De raadsvrouw heeft verder betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het oogmerk had om leveranciers en opdrachtgevers op te lichten. Ten slotte heeft de raadsvrouw betoogd dat hooguit sprake is geweest van één bedrieglijke handeling waarmee de leveranciers en opdrachtgevers zijn bewogen tot het afgifte van de goederen, diensten en aanbetalingen en dat dit onvoldoende is om tot bewezenverklaring van oplichting te komen.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De aangiftes van leveranciers
[naam 12] heeft namens het bedrijf [bedrijf 1] aangifte gedaan van oplichting. Zij heeft verklaard dat [bedrijf 1] zand heeft geleverd en puin heeft afgevoerd. Degene die het zand heeft besteld noemde zich aan de telefoon [benadeelde 2] van [bedrijf 6] . [naam 12] heeft de site gecontroleerd en daar stond het telefoonnummer op. Het zand is afgeleverd aan de [adres 4] in Heiloo. De totale kosten betroffen € 568,26. De factuur werd niet betaald. [7] Blijkens de factuur van [bedrijf 1] van 13 juli 2016 is op 4 mei zand gebracht en op 5 en 9 mei puin geladen en afgevoerd. [8] Op het adres [adres 4] te Heiloo wonen [naam 22] (hierna: [naam 22] ) en [naam 23] (hierna: [naam 23] ). Zij verklaren telefonisch aan de politie dat zij hun tuin wilden laten opknappen en dat zij in contact waren gekomen met [bedrijf 6] . In een email aan de politie hebben zij laten weten dat de verdachte/ [bedrijf 6] de klus had aangenomen. [9]
[naam 14] heeft namens het bedrijf [bedrijf 4] aangifte gedaan van oplichting. Zij heeft verklaard dat zij op 31 mei 2016 voor [bedrijf 6] grond hebben geleverd. De bestelling is telefonisch doorgegeven. Het bedrijf heeft na het leveren van de goederen de factuur van € 486,42 nooit betaald. [10] Op de factuur van [bedrijf 4] van 9 juni 2016 staat dat op 31 mei 2016 grond is gestort. [11]
[naam 15] heeft namens het bedrijf G.M. [bedrijf 13] . aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat in juni 2016 op diverse dagen goederen zijn geleverd aan het bedrijf [bedrijf 6] . Dit bedrijf plaatste telefonisch zijn bestelling. De bestellingen betroffen onder meer een shovel, een trillaat, een minigraver en een maxigraver. De goederen zijn nooit betaald. De goederen zijn op diverse locaties geleverd, waaronder de [adres 2] in Groenekan en de [adres 3] in Vlaardingen. [12] Bij de aangifte zitten 4 facturen van G.M. [bedrijf 13] . ; één van 17 juni 2016, twee van 24 juni 2016 en één van 8 juli 2016. Hierop staat dat G.M. [bedrijf 13] . in de periode van 2 tot 13 juni 2016 goederen heeft geleverd voor een totaal bedrag van € 6.894,03. [13] Op het adres [adres 2] in Groenekan woont [benadeelde 6] (hierna: [benadeelde 6] ) die heeft verklaard dat de verdachte namens [bedrijf 6] bij hem langs is gekomen en een offerte heeft opgemaakt voor het opknappen van de tuin. [14] Op het adres [adres 3] in Vlaardingen woont [naam 16] (hierna: [naam 16] ). [naam 16] heeft telefonisch aan de politie heeft verklaard dat hij in samenspraak met de buren een opdracht had geplaatst op de site [internetsite 2] . Hierop werd door [bedrijf 6] gereageerd met een scherpe prijs en daarmee ging men akkoord. Degene die de communicatie deed, heette [naam 18] . [15]
[naam 24] heeft namens [benadeelde 8] aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat hij in juni 2016 telefonisch werd benaderd door het bedrijf [bedrijf 6] . Hij sprak met de verdachte die vroeg of hij in Vinkeveen in een tuin gras wilde leggen. [benadeelde 8] heeft de graszoden en het straatwerk gelegd. De facturen zijn naar [bedrijf 6] gestuurd, maar deze zijn nooit betaald. Om het geld te krijgen is het incassobureau Dicore incasso Almere ingeschakeld. [16] In de brief van Dicore incasso van 13 juli 2016 aan [bedrijf 6] staat dat [benadeelde 8] , zich tot het incassobureau heeft gewend inzake een vordering die betrekking heeft twee facturen van 9 juni 2016 met een bedrag van € 2.465,61. [17]
[naam 25] heeft namens het bedrijf [bedrijf 12] aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat hij op 16 juni 2016 via de email een bestelling van [bedrijf 6] kreeg. De totale kosten bedroegen € 2.224,62. In totaal zijn twee facturen van [bedrijf 6] niet betaald. Het bedrag van de tweede factuur bedraagt € 145,20. Bij de aangifte zit als bijlage een email van 16 juni 2019 verstuurd vanaf het emailadres [e-mailadres] waarin onder meer tegels en zand wordt besteld. Onder het bericht staat de naam [naam 13] [benadeelde 2] . [18] Op de facturen van [bedrijf 12] van 15 juni 2016 en 22 juni 2016 staat dat op 4 juni 2016 en op 22 juni 2016 goederen zijn geleverd. [19]
De aangiftes van opdrachtgevers
[naam 7] (hierna: [naam 7] ) heeft aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat hij begin maart 2016 op [internetsite 2] een opdracht heeft geplaatst voor het aanleggen van een tuin. Hij ontving een bericht van [bedrijf 6] , waar de naam [naam 13] onder stond. [naam 7] heeft telefonisch een afspraak gemaakt en op 5 maart 2016 verscheen de verdachte. Op 21 maart 2016 kreeg [naam 7] de offerte via de mail. De offerte werd afgesloten met de naam [benadeelde 10] . [naam 7] heeft op 21 maart 2016 een bedrag van € 3.156,00 euro overgemaakt naar het rekeningnummer: [rekeningnummer 2] , ten name van [bedrijf 6] . Dit geld was bestemd voor de materiaalkosten. De werkzaamheden werden steeds uitgesteld. Op een gegeven moment kwam de verdachte met een kleine graafmachine en hij heeft toen iets uitgegraven. Op 18 april 2016 werd [naam 7] door de verdachte benaderd dat hij mensen had gevonden voor het uitvoeren van de werkzaamheden. [naam 7] heeft hiervoor op 25 april 2016 opnieuw een bedrag van nu € 1.545 overgemaakt naar het rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . [naam 7] heeft gevraagd of het naar dit rekeningnummer overgemaakt moest worden en dit werd per sms bevestigd door de verdachte. Volgens [naam 7] volgde daarna excuus op excuus en is er zo goed als niets gedaan aan zijn tuin. [naam 7] heeft bij zijn aangifte een emailgesprek met [e-mailadres] overgelegd. De emails worden afgesloten met [naam 13] . [naam 7] heeft verder een offerte van [bedrijf 6] overgelegd, met daaronder de naam [benadeelde 10] . De offerte met een totaalbedrag van € 5.601 is op 21 maart 2016 verstuurd via [e-mailadres] . In de offerte staat dat bij akkoord van de offerte een bedrag van € 3.156 voor materiaal moet worden overgemaakt op het rekeningnummer: [rekeningnummer 2] . [naam 7] heeft ten slotte een tweede factuur van [bedrijf 6] overgelegd, met daaronder de naam [benadeelde 10] . Deze factuur is op 25 april 2016 verstuurd via [e-mailadres] en hierin staat dat een bedrag van € 2.445 moet worden overgemaakt op het rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . [20]
[naam 5] heeft namens [naam 6] aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat [bedrijf 6] in maart 2016 bestrating bij een locatie van [naam 6] naar tevredenheid heeft uitgevoerd. Vanwege de goede ervaring nam [naam 5] weer contact op met [naam 18] via de email: [e-mailadres] . [naam 5] ontving op 17 mei 2016 via de email de offerte met een totaal bedrag van € 3.843, inclusief € 1.743 euro aan materiaal. Het bedrag van € 1.743 euro moest [naam 5] vooruit betalen. [naam 5] heeft verklaard dat abusievelijk het volledige bedrag van € 3.843 is overgemaakt. [naam 5] heeft verder verklaard dat hij tot vier keer toe een afspraak heeft gemaakt, waarbij [naam 18] niet kwam opdagen. [naam 5] heeft bij zijn aangifte een offerte van [bedrijf 6] overgelegd. Deze offerte met een totaalbedrag van € 3.843 is op 17 mei 2016 verstuurd via [e-mailadres] . In de offerte staat dat bij een eventueel akkoord een bedrag van € 1.743 voor materiaal per ommegaande moet worden overgemaakt op het rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . Onder de offerte staat de naam [bedrijf 6] . [naam 5] heeft verder een aantal emails van het emailadres [e-mailadres] overgelegd. Onder één van deze emails met datum 13 juni 2016 staat de naam [naam 13] [21]
[benadeelde 6] heeft aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat hij op de site [internetsite 2] een advertentie heeft geplaatst voor het leggen van grind en om een pad te bestraten. Op 18 mei 2016 kreeg hij een reactie van [bedrijf 6] , waar de naam [naam 13] onder stond. Op 26 mei 2016 kwam namens [bedrijf 6] de verdachte langs, die te kennen gaf dat hij de opdracht wilde gaan uitvoeren. De verdachte maakte een offerte op en vroeg voor de werkzaamheden € 5.780. De afspraak was dat [benadeelde 6] € 1.070 contant vooruit zou betalen, € 1.070 euro contant achteraf en dat hij € 3.725,25 voor de materialen zou overmaken naar rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . Op 14 juni 2016 hebben twee medewerkers van [bedrijf 6] de tuin leeg gehaald. Op 15 juni 2016 kwamen dezelfde medewerkers van [bedrijf 6] . De vriendin van [benadeelde 6] had met de verdachte afgesproken dat hij extra werkzaamheden zou uitvoeren voor € 523. Dit bedrag heeft [benadeelde 6] overgemaakt op hetzelfde rekeningnummer. De verdachte had verteld dat op 16 en 17 juni 2016 in de tuin met vijf medewerkers zou worden gewerkt. Op 16 juni is er met twee medewerkers in de tuin gewerkt. Op 17 juni is er niemand geweest. [benadeelde 6] heeft verklaard dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd en dat het door hem overgemaakte geld niet is terug betaald. [22]
[benadeelde 5] (hierna: [benadeelde 5] ) heeft aangifte gedaan van oplichting. Zij heeft verklaard dat zij in mei 2016 op [internetsite 2] een opdracht heeft geplaatst voor het aanleggen van een tuin. Hierop heeft [bedrijf 6] gereageerd. De reactie kwam van [naam 13] [benadeelde 2] . [benadeelde 5] heeft via de email een afspraak gemaakt. De emailwisseling ging constant met een persoon met de naam [naam 13] . Op 25 mei 2016 kwam een man langs die zich voorstelde als [naam 18] . [naam 18] heeft de tuin bekeken en zou een offerte maken. [benadeelde 5] ontving op 6 juni 2016 de offerte die was ondertekend door [benadeelde 10] . In de offerte stond dat zij een bedrag van € 210,25 moest overmaken naar het rekeningnummer: [rekeningnummer 1] op naam van [bedrijf 6] . [benadeelde 5] heeft dit bedrag overgemaakt. [bedrijf 6] zou op 12 juli 2016 beginnen met de werkzaamheden. Deze bevestiging kwam via de email en was opnieuw ondertekend met de naam [benadeelde 10] . Die dag kwam er echter niemand. [benadeelde 5] heeft bij haar aangifte een offerte van [bedrijf 6] overgelegd. Deze offerte met een totaalbedrag van € 210,25 is op 6 juni 2016 verstuurd via [e-mailadres] . In de offerte staat dat de factuur is betaald en overgemaakt op 6 juni 2016 op bovenstaand rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . Onder de offerte staat de naam [benadeelde 10] . [benadeelde 5] heeft verder een aantal e-mails van het emailadres [e-mailadres] overgelegd. Onder deze e-mails staat de naam [naam 13] . [23]
[benadeelde 9] (hierna: [naam 17] ) heeft aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op [internetsite 2] een advertentie had geplaatst om zijn achtertuin op te knappen. Daar werd door [bedrijf 6] op gereageerd. De eerste email werd ondertekend door [naam 13] . [naam 17] heeft een aantal keer telefonisch contact gehad met [bedrijf 6] om een afspraak te maken. Wanneer hij belde, had hij contact met [naam 13] . [naam 18] is als vertegenwoordiger van [bedrijf 6] langs gekomen. Hij kwam in plaats van [naam 13] [benadeelde 2] , omdat [naam 13] bij een andere klus zou zijn. [naam 17] kreeg op 15 juni 2016 de offerte van [naam 13] [benadeelde 2] . [naam 17] heeft € 1.974,30 overgemaakt voor de aanschaf van het materiaal. Vervolgens heeft hij met [bedrijf 6] email contact gehad over wanneer er begonnen zou worden met de werkzaamheden. De e-mails werden ondertekend met de naam [naam 13] [benadeelde 2] en werden verzonden van het adres [e-mailadres] . Er zou op 11 juli 2016 begonnen worden, maar het materiaal is nooit geleverd en de werkzaamheden zijn nooit uitgevoerd. [naam 17] heeft bij zijn aangifte een offerte van [bedrijf 6] overgelegd. Deze offerte met een totaalbedrag van € 3.958,30 is op 15 juni 2016 verstuurd via [e-mailadres] . In de offerte staat dat bij een akkoord een bedrag van € 1.974,30 voor materiaal per ommegaande moet worden overgemaakt op het rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . Onder de offerte staat de naam [benadeelde 10] . [naam 17] heeft verder een aantal emails van het emailadres [e-mailadres] overgelegd. Onder deze emails staat de naam [naam 13] . [24]
[benadeelde 4] heeft aangifte gedaan van oplichting. [25] Hij heeft verklaard dat hij in juli 2016 de achtertuin van zijn woning op wilde laten knappen. Via de site [internetsite 2] heeft hij een oproep geplaatst waar [naam 19] uit [woonplaats 2] op reageerde. Er kwam een man langs die zich voorstelde als [naam 20] . Jansen kreeg op 31 juli 2016 de offerte. Hij heeft op 1 augustus 2016 € 1.777,00 overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] te name van [naam 19] . [naam 19] zou op 7 augustus 2016 gaan beginnen, maar zij zijn niet geweest. [26] De politie heeft [benadeelde 4] een foto van de verdachte getoond. [benadeelde 4] herkende de verdachte als de persoon die hij namens [naam 19] heeft gezien. [benadeelde 4] verklaarde dat hij één persoon van [naam 19] heeft gezien en dat dit de persoon op de foto was. [27]
De verklaringen van [benadeelde 2] .
[benadeelde 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het idee om [bedrijf 6] te beginnen van de verdachte kwam. De verdachte zei: ‘joh, als je iets in de tuinen wil doen, moet je je inschrijven hij de Kamer van Koophandel en dan ga ik een site regelen.” De verdachte heeft de site opgericht en een advertentie geplaatst op [internetsite 2] . De eerste opdrachten kwamen via [internetsite 2] . Alleen de verdachte beheerde die site, [benadeelde 2] kon daar niet op. De verdachte maakte de afspraken met de opdrachtgever. De verdachte belde [benadeelde 2] dan op, zo van: ‘joh, we hebben een klussie en daar gaan we even heen.” De rechtbank begrijpt deze opmerking zo, dat verdachte met anderen naar die klus ging, zonder [benadeelde 2] . De verdachte maakte ook de financiële afspraken met de opdrachtgever. Hij liet ze de helft aanbetalen zodat zij de klus konden doen. [benadeelde 2] heeft verder verklaard dat het in het begin goed ging, maar later niet meer, er kwam geen geld binnen. [benadeelde 2] zat op geld te wachten van [naam 7] . De verdachte had een rekeningnummer geopend en daar heeft [naam 7] geld naar overgemaakt, maar dat had naar [benadeelde 2] gemoeten. [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij nooit met de verdachte heeft besproken dat er geld naar een andere rekening werd overgemaakt. [benadeelde 2] heeft verder verklaard dat de verdachte de materialen bestelde, via de internetsite van [bedrijf 6] . De verdachte had de inloggegevens en [benadeelde 2] heeft deze nooit gehad. De verdachte zou de site oprichten; hij had alles op zijn laptop en alles ging via [bedrijf 10] . [28]
[benadeelde 2] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte de naam [bedrijf 6] heeft bedacht. De verdachte heeft via [bedrijf 10] een webadres en een outlookmail aangemaakt. Hij had hiervoor de inloggegevens. [benadeelde 2] wilde deze hebben, maar de verdachte wilde ze niet geven, omdat er 800 mails in stonden waar [benadeelde 2] niets mee kon. [naam 21] (hierna: [naam 21] , de vriendin van [benadeelde 2] , deed de administratie, maar [naam 21] en [benadeelde 2] hadden geen zicht op de opdrachten die binnen kwamen en het werk dat werd aangenomen. Al het contact met klanten liep via de verdachte, die met de naam van [benadeelde 2] ondertekende. [29] [benadeelde 2] heeft verder verklaard dat hij niet weer hoe de offertes voor klanten werden gemaakt, dat deed de verdachte. [benadeelde 2] heeft zelf nooit een offerte gemaakt. [30]
[benadeelde 2] heeft in de periode van 1 maart 2016 tot 15 mei 2016 met de verdachte een aantal tuinen verbouwd of aangelegd. Rond 15 mei 2016 kreeg [benadeelde 2] argwaan. [benadeelde 2] had toen contact met [naam 7] en die vertelde hem dat hij een bedrag van omstreeks € 5.500 had overgemaakt op rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . Dit rekeningnummer heeft niks te maken met [benadeelde 2] of met [bedrijf 6] . [benadeelde 2] heeft van [naam 7] gehoord dat hij de betaling met de verdachte had besproken, terwijl de verdachte daar niet toe gemachtigd was. [benadeelde 2] ontving van meerdere bedrijven facturen waar hij niet de opdracht toe heeft gegeven. Op 9 juni 2016 ontving [benadeelde 2] een factuur van het bedrijf [bedrijf 4] voor een bedrag van € 486,42. [benadeelde 2] heeft nooit dit bedrijf hiertoe opdracht gegeven. Op 24 juni 2016 ontving [benadeelde 2] facturen van het bedrijf G.M. [bedrijf 13] . . In totaal is [benadeelde 2] buiten zijn weten en zonder dat hij hiertoe toestemming had gegeven of opdracht had gegeven, voor een bedrag van € 3.648,04 door G.M. [bedrijf 13] . gefactureerd. [31] [benadeelde 2] heeft verder verklaard dat hij niets weet van de factuur van [bedrijf 1] en dat de factuur van [benadeelde 8] dateert van na het opzeggen van [bedrijf 6] . [32] [benadeelde 2] heeft ten slotte verklaard dat hij de correspondentie tussen [bedrijf 6] en de opdrachtgevers [benadeelde 5] , [naam 5] , [naam 7] en [naam 17] niet herkend. [33]
WhatsApp-gesprekken
Het dossier bevat een groot aantal WhatsApp gesprekken tussen de verdachte en [naam 21] . Het eerste gesprek met een datum betreft 14 maart 2016. Het laatste gesprek met een
datum betreft 6 mei 2016. Hierin is te lezen dat de verdachte tegen [naam 21] onder meer zegt:
-“Zo de offerte direct sturen.”
-“Krijg net akkoord van [naam 21] .”
-“alle offertes zijn de deur uit.”
- “ Ik ga morgen reageren weer op opdrachten en dat kan ik alleen doen.”
- “ Ik heb de factuur van de kleding doorgestuurd naar jullie mailadres. Zou je deze vanmiddag willen overmaken en de factuur dan uitprinten en bij de boekhouding doen?”
- “ Zou je het factuurtje van proforto willen overmaken? Ik heb hem vanmiddag al doorgestuurd.”
- “ Op 1 ba gaan alle offertes door en er komt nog meer aan.”
- “ Factuurtje van vista stuur ik ook nog even door, komt goed.”
- “ Ik heb de factuur doorgestuurd van vista print. Zou je deze zsm willen betalen?”
- “ Ik heb een mail doorgestuurd met een betaallink voor de tegels in oegstgeest. Deze kan ook betaald worden via de ideal link. Moet je maar even laten weten of je de mail hebt.”
Verder is in de WhatsApp-gesprekken te lezen dat [naam 21] tegen de verdachte onder meer zegt:
- “ Wat is het [bedrijf 10] pakket?” De verdachte zegt:“ [bedrijf 10] is de website”.
- “ Vraag me af of ik ook in de mail kan waar jij alle facturen en rekeningen staan.” De verdachte zegt: “ Ik heb alles doorgestuurd al.” [naam 21] zegt vervolgens: “kunnen wij ook niet zelf er in” en “handig als wij daar ook in kunnen blijkt nu wel.”
- “ Had jij alle facturen doorgestuurd.” De verdachte zegt: “Ja alles doorgestuurd.”
- “ Nog niet alles helemaal rond mis die ene factuur.” [34]
Bankrekeningen
De politie heeft de historische gegevens van de rekening [rekeningnummer 2] op naam van [bedrijf 6] opgevraagd. Hierop is te zien dat de eerste transactie op deze rekening op 3 maart 2016 plaatsvond. Verder is te zien dat hierop een aantal keer stortingen worden gedaan die te maken hebben met een offerte. Op 22 maart 2016 wordt op deze rekening een bedrag van € 3.156 bijgeschreven door [naam 7] . Op 15 april 2016 wordt voor de laatste keer een storting verricht die te maken lijkt te hebben met een offerte. Na 15 april 2016 wordt nog zeven keer een bedrag op de rekening gestort: vier keer door de verdachte, twee keer door [bedrijf 6] en een keer door Knab (bank). Verder is op de historische gegevens te zien dat van deze rekening bedragen worden afgeschreven voor de betaling van facturen van verschillende bedrijven. De laatste keer dat dit gebeurt is op 22 juni 2016. [35]
De politie heeft ook de historische gegevens van de rekening [rekeningnummer 1] op naam van de verdachte opgevraagd. Hierop zijn verschillende overboekingen te zien waarbij in de omschrijving wordt verwezen naar een factuur. Bij deze overschrijvingen zitten:
- een overschrijving van [naam 7] van € 1545 op 25 april 2016;
- een overschrijving van [naam 22] van € 2897,35 op 28 april 2016;
- een overschrijving van [naam 6] van € 3843 op 23 mei 2016;
- overschrijvingen van [benadeelde 6] van € 3725,25 op 1 juni 2016 en van € 523 op 17 juni 2016;
- een overschrijving van [benadeelde 5] van € 210,25 op 7 juni 2016;
- een overschrijving van [naam 16] van € 5620 op 10 juni 2016;
- een overschrijving van [naam 17] van € 1974,30 op 17 juni 2016;
- een overschrijving van [benadeelde 4] van € 1777,00 op 1 augustus 2016.
De politie heeft verder geconstateerd dat als de bedragen zijn binnen gekomen, er vaak die dag of in de dagen erna direct contant geld wordt opgenomen bij geldautomaten. In totaal wordt er een bedrag van €31.630 contant opgenomen van de rekening. [36]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de verklaringen die [benadeelde 2] op verschillende momenten bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd betrouwbaar. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank consistent en bevatten geen aanknopingspunten om te twijfelen aan hun juistheid. Bovendien worden de verklaringen van [benadeelde 2] op verschillende punten ondersteund door de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en [naam 21] . De rechtbank zal hierop in het verdere verloop van het vonnis nader ingaan.
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, biedt de rechtbank ook geen aanknopingspunten om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde 2] te twijfelen. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank namelijk wisselend verklaard over zijn rol bij [bedrijf 6] . De verdachte heeft eerst verklaard dat hij geen bestellingen deed voor [bedrijf 6] , terwijl hij na te zijn geconfronteerde met de aangifte van [benadeelde 8] heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij deze bestelling wel heeft gedaan. De verdachte heeft verder verklaard dat [benadeelde 2] zich niet meer bemoeide met het bedrijf en dat de verdachte geen contact meer met hem kreeg. Geconfronteerd met de aangiftes van de leveranciers en opdrachtgevers heeft de verdachte verklaard dat [benadeelde 2] deze bestellingen heeft gedaan en deze opdrachten heeft aangenomen en dat zij hierover wel contact hadden. De verdachte heeft bovendien geen verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat hij in de WhatsApp-berichten naar [naam 21] verschillende malen spreekt over het sturen van offertes, terwijl hij op zitting ook heeft gezegd dat hij nooit een offerte heeft opgemaakt.
Anders dan de raadsvrouw betoogt, ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om de verklaringen van [benadeelde 2] uit te sluiten van het bewijs.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [benadeelde 2] vast dat de verdachte de website en het emailadres van [bedrijf 6] beheerde en dat [benadeelde 2] en [naam 21] hier geen toegang toe hadden. De verklaring van [benadeelde 2] dat de verdachte via [bedrijf 10] de website en met het bijhorende emailadres heeft opgericht, wordt ondersteund door het
WhatsApp-gesprek waarin [naam 21] vraagt wat het [bedrijf 10] -pakket is en de verdachte antwoordt dat [bedrijf 10] de website is. De verklaring van [benadeelde 2] dat hij en [naam 21] geen toegang hadden tot de website en het emailadres, wordt ondersteund door verschillende WhatsApp-gesprekken waarin [naam 21] vraagt of de verdachte facturen kan doorsturen. Dit wordt verder ondersteund door WhatsApp-gesprekken waarin [naam 21] vraagt of zij ook in de mail kan waar de rekeningen en facturen staan en dat het handig zou zijn als ze daar ook in zou kunnen.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte de gang van zaken bij [bedrijf 6] bepaalde. [benadeelde 2] heeft verklaard dat de verdachte de naam van het bedrijf heeft bedacht en hem heeft aangespoord om zich in te schrijven bij de Kamer van Koophandel. De verdachte onderhield het contact met de opdrachtgevers, maakte met hen de afspraken en bestelde materialen. De verklaring van [benadeelde 2] wordt op dit punt ondersteund door de verschillende aangiftes van opdrachtgevers die verklaren dat de verdachte, dan wel “ [naam 18] ” hij hen langs kwam. De verklaring van [benadeelde 2] wordt verder ondersteund door de WhatsApp-berichten waaruit het beeld naar voren komt dat de verdachte alles regelt, zoals het maken van de offertes, het zorgen voor akkoord van de opdrachtgevers, het opmaken van facturen, het ontvangen en doorsturen van facturen van bedrijven en dat [naam 21] zijn opdrachten uitvoert.
Feit 1
De rechtbank komt vervolgens, mede op basis van de hiervoor geschetste gang van zaken bij [bedrijf 6] , tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die bij de onder feit 1 genoemde bedrijven goederen en diensten heeft besteld. [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij deze bestellingen niet heeft geplaatst. De leveringen en facturen van [bedrijf 4] , G.M. [bedrijf 13] . , [benadeelde 8] en [bedrijf 12] dateren bovendien van na de dag waarop [benadeelde 2] [bedrijf 6] bij de Kamer van Koophandel heeft uitgeschreven. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat [benadeelde 2] deze bestellingen heeft gedaan. De rechtbank acht verder het volgende redengevend. De bestelling bij [bedrijf 1] betrof materialen voor een klus die de verdachte heeft aangenomen bij [naam 22] en [naam 23] en waarvoor de aanbetaling is gedaan op de rekening van de verdachte. De bestelling bij G.M. [bedrijf 13] . betrof materialen voor onder meer klussen bij [benadeelde 6] en bij [naam 16] waarbij de verdachte was betrokken en waarvoor de aanbetalingen zijn gedaan op de rekening van de verdachte. De bestelling bij [benadeelde 8] is telefonisch gedaan onder de naam van de verdachte. De bestelling bij [bedrijf 12] is gedaan via het emailadres [bedrijf 6] @outlook.nl, dat door de verdachte werd beheerd en waartoe [benadeelde 2] en [naam 21] geen toegang hadden.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bestelling bij [benadeelde 8] onder zijn eigen naam heeft gedaan. Zij acht niet bewezen dat de verdachte bij het doen van deze bestelling een oplichtingsmiddel heeft gebruikt. De rechtbank zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van oplichting van [benadeelde 8] .
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de overige bestellingen heeft gedaan door een valse naam en/of een valse hoedanigheid aan te nemen. De bestellingen bij [bedrijf 1] en [bedrijf 12] heeft hij gedaan onder de naam [naam 13] [benadeelde 2] van [bedrijf 6] en de bestellingen bij [bedrijf 4] en G.M. [bedrijf 13] . heeft hij gedaan onder de naam van [bedrijf 6] . De verdachte heeft zich hierbij steeds voorgedaan als een bonafide vertegenwoordiger van het bedrijf [bedrijf 6] , die bevoegd was om namens dit bedrijf bestellingen te plaatsen en voornemens was om hiervoor te betalen. De bedrijven zijn hierdoor bewogen tot afgifte van de goederen. De rechtbank acht verder wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het oogmerk had op wederrechtelijke bevoordeling. Deze bestellingen zijn allemaal gedaan in de periode dat opdrachtgevers de aanbetalingen niet meer deden op de rekening van [bedrijf 6] , maar op de rekening van de verdachte. Dat de opdrachtgevers aanbetalingen deden op de rekening van de verdachte, terwijl de bestellingen werden gedaan op de naam van [benadeelde 2] en [bedrijf 6] , maakt dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat de verdachte deze aanbetalingen wilde gebruiken om te betalen voor de bestellingen. Dit is - blijkens de aangiftes van voornoemde bedrijven - overigens ook niet gebeurd.
Feit 2
De rechtbank komt verder, mede op basis van de hiervoor geschetste gang van zaken bij [bedrijf 6] , tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die de opdrachten van de onder feit 2 genoemde opdrachtgevers [naam 7] , [naam 5] namens [naam 6] , [benadeelde 6] , [benadeelde 5] en [naam 17] heeft aangenomen en hen heeft bewogen tot het doen van aanbetalingen. [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij de offertes niet heeft gemaakt en dat hij de correspondentie met de opdrachtgevers niet herkend. De opdrachten van [naam 7] , [benadeelde 6] , [benadeelde 5] en [naam 17] zijn voortgekomen uit een advertentie op de website [internetsite 2] , waar [benadeelde 2] volgens zijn verklaring geen toegang op had. [naam 7] en [benadeelde 6] hebben verder verklaard dat de verdachte bij hen is langs geweest. [benadeelde 5] en [naam 17] hebben verklaard dan “ [naam 18] ” langs is geweest en [naam 5] heeft verklaard dat hij emailcontact had met “ [naam 18] ”, die hij kende van een eerdere klus. Verder zijn de offertes voor [naam 7] , [naam 6] , [benadeelde 5] en [naam 17] verstuurd via het emailadres [e-mailadres] , dat door de verdachte werd beheerd en waartoe [benadeelde 2] en [naam 21] geen toegang hadden. De opdrachtgevers hebben ten slotte allemaal aanbetalingen gedaan op de bankrekening van de verdachte.
Uit de aangifte van [benadeelde 4] volgt dat hij op 31 juli 2016 een offerte heeft ontvangen en dat hij op 1 augustus 2016 een aanbetaling heeft gedaan. Reeds omdat deze data vallen buiten de onder feit 2 ten laste gelegde periode, zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van oplichting van [benadeelde 4] .
Uit de verklaringen van [naam 7] en [benadeelde 6] volgt dat de verdachte bij hen een aantal werkzaamheden heeft verricht, maar het aangenomen werk niet heeft afgemaakt. Aangezien de verdachte bij deze opdrachtgevers wel een begin heeft gemaakt met de uitvoering van de afgesproken werkzaamheden, is de rechtbank er niet van overtuigd dat de verdachte van meet af aan het oogmerk had zich ten koste van deze personen wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank zal de verdachte daarom ook partieel vrijspreken van oplichting van [naam 7] en [benadeelde 6] .
De rechtbank stelt vast dat de verdachte een valse naam en/of valse hoedanigheid heeft aangenomen. Hij heeft zich in het emailcontact met [benadeelde 5] en [naam 17] voorgedaan als [naam 13] [benadeelde 2] van [bedrijf 6] en heeft uit naam van [naam 13] [benadeelde 2] offertes uitgebracht. Hij heeft bij [naam 6] één email gestuurd uit naam van [naam 13] en een offerte op naam van [bedrijf 6] uitgebracht. De verdachte heeft verder bij de opdrachtgevers een valse voorstelling van zaken heeft gegeven, waarmee hij de opdrachtgevers heeft bewogen tot het doen van een betaling. Hij heeft zich voorgedaan als een bonafide vertegenwoordiger van het bedrijf [bedrijf 6] en opdrachten aangenomen. De verdachte heeft de opdrachtgevers aanbetalingen laten verrichten op zijn rekening, waarbij hij via de uitgebrachte offertes de indruk wekte dat zij een aanbetaling voor materialen aan [bedrijf 6] deden. De rechtbank acht ten slotte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het oogmerk had op wederrechtelijke bevoordeling. De aanbetalingen van opdrachtgevers zijn gedaan op de rekening van de verdachte en zijn door de verdachte niet gebruikt voor de afgesproken aankoop van materialen of voor de afgesproken werkzaamheden.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode
van1 maart 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid [bedrijf 1] en [bedrijf 12] en [bedrijf 13] . en [bedrijf 4] heeft bewogen tot afgifte van onder andere een shovel en een trilplaat en minigraver en maxigraver en grond en straatzand,
immers heeft hij
verdachtemet vorenomschreven oogmerk – zakelijke weergegeven - valselijk en bedriegelijk en in strijd met de waarheid
- zich voor
gedaanals bonafide vertegenwoordiger van
eenbedrijf en
- ( telefonisch) contact opgenomen met voornoemde bedrijven en
- zich (daarbij) voorgedaan als bonafide klant en
- genoemde goederen bij genoemde bedrijven heeft besteld en afgenomen
waardoor [bedrijf 1] en [bedrijf 13] . en
[bedrijf 14]. en
[bedrijf 12]werden bewogen tot omschreven afgifte;
2.
hij in de periode van 1 maart 2016 tot en met 15 juli 2016 in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 5] en [naam 6]
en [naam 17] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen,
immers heeft hij verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven
- valselijk en listiglijk en bedriegelijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als bonafide vertegenwoordiger van
eenbedrijf en
- door te reageren op een door bovengenoemde personen geplaatste advertentie op de Website [internetsite 2] .nl waarin werkopdrachten voor tuinierswerkzaamheden en/of bestratingswerkzaamheden werden geplaatst en
- met genoemde personen overeen te komen dat hij, verdachte
,voornoemde werkzaamheden zou (laten) verrichten en
- daarbij in mailcontact gebruik te maken van een valse naam ( [benadeelde 2] ) en
- voornoemde personen mede te delen dat hij, verdachte, een aanbetaling nodig had om materialen te kunnen aanschaffen,
waardoor die [benadeelde 5] en [naam 6] en [naam 17] werden bewogen
totbovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat rekening moet worden gehouden met persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft drie kinderen met wie hij een band wil blijven onderhouden, een huurwoning, een relatie en een uitkering. De verdachte loopt bij een gevangenisstraf het risico dit te verliezen. De raadsvrouw heeft voorts gewezen op het tijdsverloop in deze zaak.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft drie opdrachtgevers opgelicht. Hij deed zich voor als bonafide vertegenwoordiger van een tuinbedrijf. Hij heeft zijn opdrachtgevers forse aanbetalingen laten doen, maar na ontvangst van die betalingen heeft hij geen werkzaamheden verricht. Voorts heeft de verdachte vier bedrijven opgelicht. Hij heeft bij deze bedrijven tuinmaterialen besteld zonder hiervoor te betalen. De rechtbank neemt verdachte kwalijk dat hij met zijn handelen genoemde opdrachtgevers en bedrijven heeft gedupeerd, door misbruik te maken van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer gesteld pleegt te worden in vertegenwoordigers van bedrijven.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 26 juni 2019. Hieruit volgt dat de verdachte bij onherroepelijk vonnis van het Gerechtshof Den Haag van 28 februari 2017 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf voorwaardelijk, voor oplichting, meermalen gepleegd. In deze zaak ging het ook om oplichting waarbij de verdachte onder een dekmantel van een bonafide vertegenwoordiger van een tuinbedrijf opdrachtgevers en bedrijven heeft opgelicht. De rechtbank zal dit in strafverzwarende zin meewegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden. De rechtbank ziet in de eerdere veroordeling van de verdachte en de onverbeterlijkheid waarmee hij is doorgegaan door anderen op te lichten aanleiding om een hogere gevangenisstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank ziet in het tijdsverloop in deze zaak geen reden om tot een lagere straf te komen. De verdachte is vanwege deze zaak aangehouden op 26 september 2017. Dat betekent dat de redelijke termijn van twee jaar waarbinnen een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond, is overschreden. De zaak stond echter gepland voor een inhoudelijke behandeling op 24 juli 2019, maar is toen aangehouden op verzoek van de raadsvrouw vanwege ziekte. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn in dit geval geheel voor rekening van de verdachte en zijn raadsvrouw komt.

8.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

8.1
De inhoud van de vorderingen
[benadeelde 10] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 58.857,97, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter terechtzitting heeft [benadeelde 2] zijn vordering gewijzigd tot een bedrag, groot € 41.453,13.
[benadeelde 8] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.465,61, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde 5] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 210,25, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde 6] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.308,25, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde 9] , heeft een voegingsformulier ingevuld, maar daarin geen schadebedrag genoemd.
[benadeelde 4] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.777,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vorderingen van [benadeelde 8] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 4] en gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [benadeelde 2] , allen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [benadeelde 2] , [benadeelde 8] en [benadeelde 6] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel moet worden afgewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [benadeelde 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. [benadeelde 2] heeft stukken overgelegd waaruit volgt dat er verschillende civiele procedures lopen tussen [benadeelde 2] en de verdachte over geleden schade, als gevolg waarvan het de rechtbank niet duidelijk is welke schade in deze strafprocedure nog aan de orde kan zijn. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De vordering van [benadeelde 8] , [benadeelde 6] en [benadeelde 4]
De rechtbank zal de benadeelde partijen [benadeelde 8] , [benadeelde 6] en [benadeelde 4] niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering, aangezien de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten waarop hun vorderingen betrekking hebben, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De vordering van [naam 17]
De rechtbank zal de benadeelde partij [naam 17] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien in deze vordering geen schadebedrag is genoemd.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De vordering van [benadeelde 5]
De vordering is door de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 210,25. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 juni 2016, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 210,25, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [benadeelde 5] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
oplichting, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2
oplichting, meermalen gepleegd
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] toe tot een bedrag van € 210,25 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 juni 2016 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 5] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde 5] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 210,25, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 juni 2016 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 5] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 10] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde 8] , [benadeelde 6] , [benadeelde 9] en [benadeelde 4] niet-ontvankelijk zijn in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde 10] , [benadeelde 8] , [benadeelde 6] , [benadeelde 9] en [benadeelde 4] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vorderingen gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Schaaf, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. E.C. Kole, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter en E.J. Teeuwen, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2020.
Mevrouw Teeuwen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017275769, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Leiden , Duin- en Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 601).
2.Proces-verbaal van aangifte, blz. 49
3.Proces-verbaal aanvullende verklaring aangever, blz. 67.
4.Proces-verbaal verhoor aangever, blz 71 en schriftelijk bescheiden te weten een email, blz. 114.
5.Proces-verbaal van aangifte met bijlagen, blz 49-53.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz 183, en proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, blz 389-391.
7.Proces-verbaal van aangifte, blz. 291-292, met factuur, blz. 73.
8.Een schriftelijk bescheiden, te weten een factuur van Kees Hes. B.V., blz. 73.
9.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 274.
10.Proces-verbaal van aangifte, met bijlagen, blz. 299-303
11.Een schriftelijk bescheiden, te weten een factuur van [bedrijf 4] , blz. 62.
12.Proces-verbaal van aangifte, blz. 304-305
13.Schriftelijke bescheiden, te weten facturen van [bedrijf 13] B.V . , blz. 306-310.
14.Proces-verbaal van aangifte, blz. 174.
15.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 272.
16.Proces-verbaal van aangifte, blz. 313-314, met factuur, blz. 76.
17.Eem schriftelijk bescheiden, te weten een brief van Dicore incasso, blz. 76.
18.Proces-verbaal van aangifte met bijlagen, blz. 293-296.
19.Schriftelijke bescheiden, te weten facturen van [bedrijf 12] , blz. 291-298
20.Proces-verbaal van aangifte met bijlagen, blz. 149-159.
21.Proces-verbaal van aangifte met bijlagen, blz. 127-134.
22.Proces-verbaal van aangifte, blz. 174-176.
23.Proces-verbaal van aangifte met bijlagen, blz. 105-126
24.Proces-verbaal van verhoor aangever met bijlagen, blz. 185-193.
25.Proces-verbaal van aangifte, blz. 250.
26.Pries-verbaal van verhoor aangever met bijlagen, p. 256-266
27.Proces-verbaal van bevindingen. Blz. 385
28.Proces-verbaal van getuige [benadeelde 10] , d.d. 2 juli 2019, nrs. 14-31 en 45.
29.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 71-72.
30.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 68.
31.Proces-verbaal van aangifte, blz. 50-51.
32.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 70.
33.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, blz. 323.
34.Proces-verbaal WhatsApp-gesprekken met bijlage, blz 453-601.
35.Een schriftelijk bescheiden te weten een brief van Knab aan de Politie Eenheid Den Haag met parketnummer 09/807696-17 en kenmerk BASICCASE.20200305.2 met bijlage.
36.Proces-verbaal verstrekken gevorderde gegevens, blz. 389-394.