4.4De beoordeling van de tenlastelegging
De aangiftes van leveranciers
[naam 12] heeft namens het bedrijf [bedrijf 1] aangifte gedaan van oplichting. Zij heeft verklaard dat [bedrijf 1] zand heeft geleverd en puin heeft afgevoerd. Degene die het zand heeft besteld noemde zich aan de telefoon [benadeelde 2] van [bedrijf 6] . [naam 12] heeft de site gecontroleerd en daar stond het telefoonnummer op. Het zand is afgeleverd aan de [adres 4] in Heiloo. De totale kosten betroffen € 568,26. De factuur werd niet betaald.Blijkens de factuur van [bedrijf 1] van 13 juli 2016 is op 4 mei zand gebracht en op 5 en 9 mei puin geladen en afgevoerd.Op het adres [adres 4] te Heiloo wonen [naam 22] (hierna: [naam 22] ) en [naam 23] (hierna: [naam 23] ). Zij verklaren telefonisch aan de politie dat zij hun tuin wilden laten opknappen en dat zij in contact waren gekomen met [bedrijf 6] . In een email aan de politie hebben zij laten weten dat de verdachte/ [bedrijf 6] de klus had aangenomen.
[naam 14] heeft namens het bedrijf [bedrijf 4] aangifte gedaan van oplichting. Zij heeft verklaard dat zij op 31 mei 2016 voor [bedrijf 6] grond hebben geleverd. De bestelling is telefonisch doorgegeven. Het bedrijf heeft na het leveren van de goederen de factuur van € 486,42 nooit betaald.Op de factuur van [bedrijf 4] van 9 juni 2016 staat dat op 31 mei 2016 grond is gestort.
[naam 15] heeft namens het bedrijf G.M. [bedrijf 13] . aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat in juni 2016 op diverse dagen goederen zijn geleverd aan het bedrijf [bedrijf 6] . Dit bedrijf plaatste telefonisch zijn bestelling. De bestellingen betroffen onder meer een shovel, een trillaat, een minigraver en een maxigraver. De goederen zijn nooit betaald. De goederen zijn op diverse locaties geleverd, waaronder de [adres 2] in Groenekan en de [adres 3] in Vlaardingen.Bij de aangifte zitten 4 facturen van G.M. [bedrijf 13] . ; één van 17 juni 2016, twee van 24 juni 2016 en één van 8 juli 2016. Hierop staat dat G.M. [bedrijf 13] . in de periode van 2 tot 13 juni 2016 goederen heeft geleverd voor een totaal bedrag van € 6.894,03.Op het adres [adres 2] in Groenekan woont [benadeelde 6] (hierna: [benadeelde 6] ) die heeft verklaard dat de verdachte namens [bedrijf 6] bij hem langs is gekomen en een offerte heeft opgemaakt voor het opknappen van de tuin.Op het adres [adres 3] in Vlaardingen woont [naam 16] (hierna: [naam 16] ). [naam 16] heeft telefonisch aan de politie heeft verklaard dat hij in samenspraak met de buren een opdracht had geplaatst op de site [internetsite 2] . Hierop werd door [bedrijf 6] gereageerd met een scherpe prijs en daarmee ging men akkoord. Degene die de communicatie deed, heette [naam 18] .
[naam 24] heeft namens [benadeelde 8] aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat hij in juni 2016 telefonisch werd benaderd door het bedrijf [bedrijf 6] . Hij sprak met de verdachte die vroeg of hij in Vinkeveen in een tuin gras wilde leggen. [benadeelde 8] heeft de graszoden en het straatwerk gelegd. De facturen zijn naar [bedrijf 6] gestuurd, maar deze zijn nooit betaald. Om het geld te krijgen is het incassobureau Dicore incasso Almere ingeschakeld.In de brief van Dicore incasso van 13 juli 2016 aan [bedrijf 6] staat dat [benadeelde 8] , zich tot het incassobureau heeft gewend inzake een vordering die betrekking heeft twee facturen van 9 juni 2016 met een bedrag van € 2.465,61.
[naam 25] heeft namens het bedrijf [bedrijf 12] aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat hij op 16 juni 2016 via de email een bestelling van [bedrijf 6] kreeg. De totale kosten bedroegen € 2.224,62. In totaal zijn twee facturen van [bedrijf 6] niet betaald. Het bedrag van de tweede factuur bedraagt € 145,20. Bij de aangifte zit als bijlage een email van 16 juni 2019 verstuurd vanaf het emailadres [e-mailadres] waarin onder meer tegels en zand wordt besteld. Onder het bericht staat de naam [naam 13] [benadeelde 2] .Op de facturen van [bedrijf 12] van 15 juni 2016 en 22 juni 2016 staat dat op 4 juni 2016 en op 22 juni 2016 goederen zijn geleverd.
De aangiftes van opdrachtgevers
[naam 7] (hierna: [naam 7] ) heeft aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat hij begin maart 2016 op [internetsite 2] een opdracht heeft geplaatst voor het aanleggen van een tuin. Hij ontving een bericht van [bedrijf 6] , waar de naam [naam 13] onder stond. [naam 7] heeft telefonisch een afspraak gemaakt en op 5 maart 2016 verscheen de verdachte. Op 21 maart 2016 kreeg [naam 7] de offerte via de mail. De offerte werd afgesloten met de naam [benadeelde 10] . [naam 7] heeft op 21 maart 2016 een bedrag van € 3.156,00 euro overgemaakt naar het rekeningnummer: [rekeningnummer 2] , ten name van [bedrijf 6] . Dit geld was bestemd voor de materiaalkosten. De werkzaamheden werden steeds uitgesteld. Op een gegeven moment kwam de verdachte met een kleine graafmachine en hij heeft toen iets uitgegraven. Op 18 april 2016 werd [naam 7] door de verdachte benaderd dat hij mensen had gevonden voor het uitvoeren van de werkzaamheden. [naam 7] heeft hiervoor op 25 april 2016 opnieuw een bedrag van nu € 1.545 overgemaakt naar het rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . [naam 7] heeft gevraagd of het naar dit rekeningnummer overgemaakt moest worden en dit werd per sms bevestigd door de verdachte. Volgens [naam 7] volgde daarna excuus op excuus en is er zo goed als niets gedaan aan zijn tuin. [naam 7] heeft bij zijn aangifte een emailgesprek met [e-mailadres] overgelegd. De emails worden afgesloten met [naam 13] . [naam 7] heeft verder een offerte van [bedrijf 6] overgelegd, met daaronder de naam [benadeelde 10] . De offerte met een totaalbedrag van € 5.601 is op 21 maart 2016 verstuurd via [e-mailadres] . In de offerte staat dat bij akkoord van de offerte een bedrag van € 3.156 voor materiaal moet worden overgemaakt op het rekeningnummer: [rekeningnummer 2] . [naam 7] heeft ten slotte een tweede factuur van [bedrijf 6] overgelegd, met daaronder de naam [benadeelde 10] . Deze factuur is op 25 april 2016 verstuurd via [e-mailadres] en hierin staat dat een bedrag van € 2.445 moet worden overgemaakt op het rekeningnummer: [rekeningnummer 1] .
[naam 5] heeft namens [naam 6] aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat [bedrijf 6] in maart 2016 bestrating bij een locatie van [naam 6] naar tevredenheid heeft uitgevoerd. Vanwege de goede ervaring nam [naam 5] weer contact op met [naam 18] via de email: [e-mailadres] . [naam 5] ontving op 17 mei 2016 via de email de offerte met een totaal bedrag van € 3.843, inclusief € 1.743 euro aan materiaal. Het bedrag van € 1.743 euro moest [naam 5] vooruit betalen. [naam 5] heeft verklaard dat abusievelijk het volledige bedrag van € 3.843 is overgemaakt. [naam 5] heeft verder verklaard dat hij tot vier keer toe een afspraak heeft gemaakt, waarbij [naam 18] niet kwam opdagen. [naam 5] heeft bij zijn aangifte een offerte van [bedrijf 6] overgelegd. Deze offerte met een totaalbedrag van € 3.843 is op 17 mei 2016 verstuurd via [e-mailadres] . In de offerte staat dat bij een eventueel akkoord een bedrag van € 1.743 voor materiaal per ommegaande moet worden overgemaakt op het rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . Onder de offerte staat de naam [bedrijf 6] . [naam 5] heeft verder een aantal emails van het emailadres [e-mailadres] overgelegd. Onder één van deze emails met datum 13 juni 2016 staat de naam [naam 13]
[benadeelde 6] heeft aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat hij op de site [internetsite 2] een advertentie heeft geplaatst voor het leggen van grind en om een pad te bestraten. Op 18 mei 2016 kreeg hij een reactie van [bedrijf 6] , waar de naam [naam 13] onder stond. Op 26 mei 2016 kwam namens [bedrijf 6] de verdachte langs, die te kennen gaf dat hij de opdracht wilde gaan uitvoeren. De verdachte maakte een offerte op en vroeg voor de werkzaamheden € 5.780. De afspraak was dat [benadeelde 6] € 1.070 contant vooruit zou betalen, € 1.070 euro contant achteraf en dat hij € 3.725,25 voor de materialen zou overmaken naar rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . Op 14 juni 2016 hebben twee medewerkers van [bedrijf 6] de tuin leeg gehaald. Op 15 juni 2016 kwamen dezelfde medewerkers van [bedrijf 6] . De vriendin van [benadeelde 6] had met de verdachte afgesproken dat hij extra werkzaamheden zou uitvoeren voor € 523. Dit bedrag heeft [benadeelde 6] overgemaakt op hetzelfde rekeningnummer. De verdachte had verteld dat op 16 en 17 juni 2016 in de tuin met vijf medewerkers zou worden gewerkt. Op 16 juni is er met twee medewerkers in de tuin gewerkt. Op 17 juni is er niemand geweest. [benadeelde 6] heeft verklaard dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd en dat het door hem overgemaakte geld niet is terug betaald.
[benadeelde 5] (hierna: [benadeelde 5] ) heeft aangifte gedaan van oplichting. Zij heeft verklaard dat zij in mei 2016 op [internetsite 2] een opdracht heeft geplaatst voor het aanleggen van een tuin. Hierop heeft [bedrijf 6] gereageerd. De reactie kwam van [naam 13] [benadeelde 2] . [benadeelde 5] heeft via de email een afspraak gemaakt. De emailwisseling ging constant met een persoon met de naam [naam 13] . Op 25 mei 2016 kwam een man langs die zich voorstelde als [naam 18] . [naam 18] heeft de tuin bekeken en zou een offerte maken. [benadeelde 5] ontving op 6 juni 2016 de offerte die was ondertekend door [benadeelde 10] . In de offerte stond dat zij een bedrag van € 210,25 moest overmaken naar het rekeningnummer: [rekeningnummer 1] op naam van [bedrijf 6] . [benadeelde 5] heeft dit bedrag overgemaakt. [bedrijf 6] zou op 12 juli 2016 beginnen met de werkzaamheden. Deze bevestiging kwam via de email en was opnieuw ondertekend met de naam [benadeelde 10] . Die dag kwam er echter niemand. [benadeelde 5] heeft bij haar aangifte een offerte van [bedrijf 6] overgelegd. Deze offerte met een totaalbedrag van € 210,25 is op 6 juni 2016 verstuurd via [e-mailadres] . In de offerte staat dat de factuur is betaald en overgemaakt op 6 juni 2016 op bovenstaand rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . Onder de offerte staat de naam [benadeelde 10] . [benadeelde 5] heeft verder een aantal e-mails van het emailadres [e-mailadres] overgelegd. Onder deze e-mails staat de naam [naam 13] .
[benadeelde 9] (hierna: [naam 17] ) heeft aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op [internetsite 2] een advertentie had geplaatst om zijn achtertuin op te knappen. Daar werd door [bedrijf 6] op gereageerd. De eerste email werd ondertekend door [naam 13] . [naam 17] heeft een aantal keer telefonisch contact gehad met [bedrijf 6] om een afspraak te maken. Wanneer hij belde, had hij contact met [naam 13] . [naam 18] is als vertegenwoordiger van [bedrijf 6] langs gekomen. Hij kwam in plaats van [naam 13] [benadeelde 2] , omdat [naam 13] bij een andere klus zou zijn. [naam 17] kreeg op 15 juni 2016 de offerte van [naam 13] [benadeelde 2] . [naam 17] heeft € 1.974,30 overgemaakt voor de aanschaf van het materiaal. Vervolgens heeft hij met [bedrijf 6] email contact gehad over wanneer er begonnen zou worden met de werkzaamheden. De e-mails werden ondertekend met de naam [naam 13] [benadeelde 2] en werden verzonden van het adres [e-mailadres] . Er zou op 11 juli 2016 begonnen worden, maar het materiaal is nooit geleverd en de werkzaamheden zijn nooit uitgevoerd. [naam 17] heeft bij zijn aangifte een offerte van [bedrijf 6] overgelegd. Deze offerte met een totaalbedrag van € 3.958,30 is op 15 juni 2016 verstuurd via [e-mailadres] . In de offerte staat dat bij een akkoord een bedrag van € 1.974,30 voor materiaal per ommegaande moet worden overgemaakt op het rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . Onder de offerte staat de naam [benadeelde 10] . [naam 17] heeft verder een aantal emails van het emailadres [e-mailadres] overgelegd. Onder deze emails staat de naam [naam 13] .
[benadeelde 4] heeft aangifte gedaan van oplichting.Hij heeft verklaard dat hij in juli 2016 de achtertuin van zijn woning op wilde laten knappen. Via de site [internetsite 2] heeft hij een oproep geplaatst waar [naam 19] uit [woonplaats 2] op reageerde. Er kwam een man langs die zich voorstelde als [naam 20] . Jansen kreeg op 31 juli 2016 de offerte. Hij heeft op 1 augustus 2016 € 1.777,00 overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] te name van [naam 19] . [naam 19] zou op 7 augustus 2016 gaan beginnen, maar zij zijn niet geweest.De politie heeft [benadeelde 4] een foto van de verdachte getoond. [benadeelde 4] herkende de verdachte als de persoon die hij namens [naam 19] heeft gezien. [benadeelde 4] verklaarde dat hij één persoon van [naam 19] heeft gezien en dat dit de persoon op de foto was.
De verklaringen van [benadeelde 2] .
[benadeelde 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het idee om [bedrijf 6] te beginnen van de verdachte kwam. De verdachte zei: ‘joh, als je iets in de tuinen wil doen, moet je je inschrijven hij de Kamer van Koophandel en dan ga ik een site regelen.” De verdachte heeft de site opgericht en een advertentie geplaatst op [internetsite 2] . De eerste opdrachten kwamen via [internetsite 2] . Alleen de verdachte beheerde die site, [benadeelde 2] kon daar niet op. De verdachte maakte de afspraken met de opdrachtgever. De verdachte belde [benadeelde 2] dan op, zo van: ‘joh, we hebben een klussie en daar gaan we even heen.” De rechtbank begrijpt deze opmerking zo, dat verdachte met anderen naar die klus ging, zonder [benadeelde 2] . De verdachte maakte ook de financiële afspraken met de opdrachtgever. Hij liet ze de helft aanbetalen zodat zij de klus konden doen. [benadeelde 2] heeft verder verklaard dat het in het begin goed ging, maar later niet meer, er kwam geen geld binnen. [benadeelde 2] zat op geld te wachten van [naam 7] . De verdachte had een rekeningnummer geopend en daar heeft [naam 7] geld naar overgemaakt, maar dat had naar [benadeelde 2] gemoeten. [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij nooit met de verdachte heeft besproken dat er geld naar een andere rekening werd overgemaakt. [benadeelde 2] heeft verder verklaard dat de verdachte de materialen bestelde, via de internetsite van [bedrijf 6] . De verdachte had de inloggegevens en [benadeelde 2] heeft deze nooit gehad. De verdachte zou de site oprichten; hij had alles op zijn laptop en alles ging via [bedrijf 10] .
[benadeelde 2] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte de naam [bedrijf 6] heeft bedacht. De verdachte heeft via [bedrijf 10] een webadres en een outlookmail aangemaakt. Hij had hiervoor de inloggegevens. [benadeelde 2] wilde deze hebben, maar de verdachte wilde ze niet geven, omdat er 800 mails in stonden waar [benadeelde 2] niets mee kon. [naam 21] (hierna: [naam 21] , de vriendin van [benadeelde 2] , deed de administratie, maar [naam 21] en [benadeelde 2] hadden geen zicht op de opdrachten die binnen kwamen en het werk dat werd aangenomen. Al het contact met klanten liep via de verdachte, die met de naam van [benadeelde 2] ondertekende.[benadeelde 2] heeft verder verklaard dat hij niet weer hoe de offertes voor klanten werden gemaakt, dat deed de verdachte. [benadeelde 2] heeft zelf nooit een offerte gemaakt.
[benadeelde 2] heeft in de periode van 1 maart 2016 tot 15 mei 2016 met de verdachte een aantal tuinen verbouwd of aangelegd. Rond 15 mei 2016 kreeg [benadeelde 2] argwaan. [benadeelde 2] had toen contact met [naam 7] en die vertelde hem dat hij een bedrag van omstreeks € 5.500 had overgemaakt op rekeningnummer: [rekeningnummer 1] . Dit rekeningnummer heeft niks te maken met [benadeelde 2] of met [bedrijf 6] . [benadeelde 2] heeft van [naam 7] gehoord dat hij de betaling met de verdachte had besproken, terwijl de verdachte daar niet toe gemachtigd was. [benadeelde 2] ontving van meerdere bedrijven facturen waar hij niet de opdracht toe heeft gegeven. Op 9 juni 2016 ontving [benadeelde 2] een factuur van het bedrijf [bedrijf 4] voor een bedrag van € 486,42. [benadeelde 2] heeft nooit dit bedrijf hiertoe opdracht gegeven. Op 24 juni 2016 ontving [benadeelde 2] facturen van het bedrijf G.M. [bedrijf 13] . . In totaal is [benadeelde 2] buiten zijn weten en zonder dat hij hiertoe toestemming had gegeven of opdracht had gegeven, voor een bedrag van € 3.648,04 door G.M. [bedrijf 13] . gefactureerd.[benadeelde 2] heeft verder verklaard dat hij niets weet van de factuur van [bedrijf 1] en dat de factuur van [benadeelde 8] dateert van na het opzeggen van [bedrijf 6] .[benadeelde 2] heeft ten slotte verklaard dat hij de correspondentie tussen [bedrijf 6] en de opdrachtgevers [benadeelde 5] , [naam 5] , [naam 7] en [naam 17] niet herkend.
Het dossier bevat een groot aantal WhatsApp gesprekken tussen de verdachte en [naam 21] . Het eerste gesprek met een datum betreft 14 maart 2016. Het laatste gesprek met een
datum betreft 6 mei 2016. Hierin is te lezen dat de verdachte tegen [naam 21] onder meer zegt:
-“Zo de offerte direct sturen.”
-“Krijg net akkoord van [naam 21] .”
-“alle offertes zijn de deur uit.”
- “ Ik ga morgen reageren weer op opdrachten en dat kan ik alleen doen.”
- “ Ik heb de factuur van de kleding doorgestuurd naar jullie mailadres. Zou je deze vanmiddag willen overmaken en de factuur dan uitprinten en bij de boekhouding doen?”
- “ Zou je het factuurtje van proforto willen overmaken? Ik heb hem vanmiddag al doorgestuurd.”
- “ Op 1 ba gaan alle offertes door en er komt nog meer aan.”
- “ Factuurtje van vista stuur ik ook nog even door, komt goed.”
- “ Ik heb de factuur doorgestuurd van vista print. Zou je deze zsm willen betalen?”
- “ Ik heb een mail doorgestuurd met een betaallink voor de tegels in oegstgeest. Deze kan ook betaald worden via de ideal link. Moet je maar even laten weten of je de mail hebt.”
Verder is in de WhatsApp-gesprekken te lezen dat [naam 21] tegen de verdachte onder meer zegt:
- “ Wat is het [bedrijf 10] pakket?” De verdachte zegt:“ [bedrijf 10] is de website”.
- “ Vraag me af of ik ook in de mail kan waar jij alle facturen en rekeningen staan.” De verdachte zegt: “ Ik heb alles doorgestuurd al.” [naam 21] zegt vervolgens: “kunnen wij ook niet zelf er in” en “handig als wij daar ook in kunnen blijkt nu wel.”
- “ Had jij alle facturen doorgestuurd.” De verdachte zegt: “Ja alles doorgestuurd.”
- “ Nog niet alles helemaal rond mis die ene factuur.”
De politie heeft de historische gegevens van de rekening [rekeningnummer 2] op naam van [bedrijf 6] opgevraagd. Hierop is te zien dat de eerste transactie op deze rekening op 3 maart 2016 plaatsvond. Verder is te zien dat hierop een aantal keer stortingen worden gedaan die te maken hebben met een offerte. Op 22 maart 2016 wordt op deze rekening een bedrag van € 3.156 bijgeschreven door [naam 7] . Op 15 april 2016 wordt voor de laatste keer een storting verricht die te maken lijkt te hebben met een offerte. Na 15 april 2016 wordt nog zeven keer een bedrag op de rekening gestort: vier keer door de verdachte, twee keer door [bedrijf 6] en een keer door Knab (bank). Verder is op de historische gegevens te zien dat van deze rekening bedragen worden afgeschreven voor de betaling van facturen van verschillende bedrijven. De laatste keer dat dit gebeurt is op 22 juni 2016.
De politie heeft ook de historische gegevens van de rekening [rekeningnummer 1] op naam van de verdachte opgevraagd. Hierop zijn verschillende overboekingen te zien waarbij in de omschrijving wordt verwezen naar een factuur. Bij deze overschrijvingen zitten:
- een overschrijving van [naam 7] van € 1545 op 25 april 2016;
- een overschrijving van [naam 22] van € 2897,35 op 28 april 2016;
- een overschrijving van [naam 6] van € 3843 op 23 mei 2016;
- overschrijvingen van [benadeelde 6] van € 3725,25 op 1 juni 2016 en van € 523 op 17 juni 2016;
- een overschrijving van [benadeelde 5] van € 210,25 op 7 juni 2016;
- een overschrijving van [naam 16] van € 5620 op 10 juni 2016;
- een overschrijving van [naam 17] van € 1974,30 op 17 juni 2016;
- een overschrijving van [benadeelde 4] van € 1777,00 op 1 augustus 2016.
De politie heeft verder geconstateerd dat als de bedragen zijn binnen gekomen, er vaak die dag of in de dagen erna direct contant geld wordt opgenomen bij geldautomaten. In totaal wordt er een bedrag van €31.630 contant opgenomen van de rekening.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de verklaringen die [benadeelde 2] op verschillende momenten bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd betrouwbaar. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank consistent en bevatten geen aanknopingspunten om te twijfelen aan hun juistheid. Bovendien worden de verklaringen van [benadeelde 2] op verschillende punten ondersteund door de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en [naam 21] . De rechtbank zal hierop in het verdere verloop van het vonnis nader ingaan.
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, biedt de rechtbank ook geen aanknopingspunten om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde 2] te twijfelen. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank namelijk wisselend verklaard over zijn rol bij [bedrijf 6] . De verdachte heeft eerst verklaard dat hij geen bestellingen deed voor [bedrijf 6] , terwijl hij na te zijn geconfronteerde met de aangifte van [benadeelde 8] heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij deze bestelling wel heeft gedaan. De verdachte heeft verder verklaard dat [benadeelde 2] zich niet meer bemoeide met het bedrijf en dat de verdachte geen contact meer met hem kreeg. Geconfronteerd met de aangiftes van de leveranciers en opdrachtgevers heeft de verdachte verklaard dat [benadeelde 2] deze bestellingen heeft gedaan en deze opdrachten heeft aangenomen en dat zij hierover wel contact hadden. De verdachte heeft bovendien geen verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat hij in de WhatsApp-berichten naar [naam 21] verschillende malen spreekt over het sturen van offertes, terwijl hij op zitting ook heeft gezegd dat hij nooit een offerte heeft opgemaakt.
Anders dan de raadsvrouw betoogt, ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om de verklaringen van [benadeelde 2] uit te sluiten van het bewijs.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [benadeelde 2] vast dat de verdachte de website en het emailadres van [bedrijf 6] beheerde en dat [benadeelde 2] en [naam 21] hier geen toegang toe hadden. De verklaring van [benadeelde 2] dat de verdachte via [bedrijf 10] de website en met het bijhorende emailadres heeft opgericht, wordt ondersteund door het
WhatsApp-gesprek waarin [naam 21] vraagt wat het [bedrijf 10] -pakket is en de verdachte antwoordt dat [bedrijf 10] de website is. De verklaring van [benadeelde 2] dat hij en [naam 21] geen toegang hadden tot de website en het emailadres, wordt ondersteund door verschillende WhatsApp-gesprekken waarin [naam 21] vraagt of de verdachte facturen kan doorsturen. Dit wordt verder ondersteund door WhatsApp-gesprekken waarin [naam 21] vraagt of zij ook in de mail kan waar de rekeningen en facturen staan en dat het handig zou zijn als ze daar ook in zou kunnen.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte de gang van zaken bij [bedrijf 6] bepaalde. [benadeelde 2] heeft verklaard dat de verdachte de naam van het bedrijf heeft bedacht en hem heeft aangespoord om zich in te schrijven bij de Kamer van Koophandel. De verdachte onderhield het contact met de opdrachtgevers, maakte met hen de afspraken en bestelde materialen. De verklaring van [benadeelde 2] wordt op dit punt ondersteund door de verschillende aangiftes van opdrachtgevers die verklaren dat de verdachte, dan wel “ [naam 18] ” hij hen langs kwam. De verklaring van [benadeelde 2] wordt verder ondersteund door de WhatsApp-berichten waaruit het beeld naar voren komt dat de verdachte alles regelt, zoals het maken van de offertes, het zorgen voor akkoord van de opdrachtgevers, het opmaken van facturen, het ontvangen en doorsturen van facturen van bedrijven en dat [naam 21] zijn opdrachten uitvoert.
De rechtbank komt vervolgens, mede op basis van de hiervoor geschetste gang van zaken bij [bedrijf 6] , tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die bij de onder feit 1 genoemde bedrijven goederen en diensten heeft besteld. [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij deze bestellingen niet heeft geplaatst. De leveringen en facturen van [bedrijf 4] , G.M. [bedrijf 13] . , [benadeelde 8] en [bedrijf 12] dateren bovendien van na de dag waarop [benadeelde 2] [bedrijf 6] bij de Kamer van Koophandel heeft uitgeschreven. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat [benadeelde 2] deze bestellingen heeft gedaan. De rechtbank acht verder het volgende redengevend. De bestelling bij [bedrijf 1] betrof materialen voor een klus die de verdachte heeft aangenomen bij [naam 22] en [naam 23] en waarvoor de aanbetaling is gedaan op de rekening van de verdachte. De bestelling bij G.M. [bedrijf 13] . betrof materialen voor onder meer klussen bij [benadeelde 6] en bij [naam 16] waarbij de verdachte was betrokken en waarvoor de aanbetalingen zijn gedaan op de rekening van de verdachte. De bestelling bij [benadeelde 8] is telefonisch gedaan onder de naam van de verdachte. De bestelling bij [bedrijf 12] is gedaan via het emailadres [bedrijf 6] @outlook.nl, dat door de verdachte werd beheerd en waartoe [benadeelde 2] en [naam 21] geen toegang hadden.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bestelling bij [benadeelde 8] onder zijn eigen naam heeft gedaan. Zij acht niet bewezen dat de verdachte bij het doen van deze bestelling een oplichtingsmiddel heeft gebruikt. De rechtbank zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van oplichting van [benadeelde 8] .
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de overige bestellingen heeft gedaan door een valse naam en/of een valse hoedanigheid aan te nemen. De bestellingen bij [bedrijf 1] en [bedrijf 12] heeft hij gedaan onder de naam [naam 13] [benadeelde 2] van [bedrijf 6] en de bestellingen bij [bedrijf 4] en G.M. [bedrijf 13] . heeft hij gedaan onder de naam van [bedrijf 6] . De verdachte heeft zich hierbij steeds voorgedaan als een bonafide vertegenwoordiger van het bedrijf [bedrijf 6] , die bevoegd was om namens dit bedrijf bestellingen te plaatsen en voornemens was om hiervoor te betalen. De bedrijven zijn hierdoor bewogen tot afgifte van de goederen. De rechtbank acht verder wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het oogmerk had op wederrechtelijke bevoordeling. Deze bestellingen zijn allemaal gedaan in de periode dat opdrachtgevers de aanbetalingen niet meer deden op de rekening van [bedrijf 6] , maar op de rekening van de verdachte. Dat de opdrachtgevers aanbetalingen deden op de rekening van de verdachte, terwijl de bestellingen werden gedaan op de naam van [benadeelde 2] en [bedrijf 6] , maakt dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat de verdachte deze aanbetalingen wilde gebruiken om te betalen voor de bestellingen. Dit is - blijkens de aangiftes van voornoemde bedrijven - overigens ook niet gebeurd.
De rechtbank komt verder, mede op basis van de hiervoor geschetste gang van zaken bij [bedrijf 6] , tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die de opdrachten van de onder feit 2 genoemde opdrachtgevers [naam 7] , [naam 5] namens [naam 6] , [benadeelde 6] , [benadeelde 5] en [naam 17] heeft aangenomen en hen heeft bewogen tot het doen van aanbetalingen. [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij de offertes niet heeft gemaakt en dat hij de correspondentie met de opdrachtgevers niet herkend. De opdrachten van [naam 7] , [benadeelde 6] , [benadeelde 5] en [naam 17] zijn voortgekomen uit een advertentie op de website [internetsite 2] , waar [benadeelde 2] volgens zijn verklaring geen toegang op had. [naam 7] en [benadeelde 6] hebben verder verklaard dat de verdachte bij hen is langs geweest. [benadeelde 5] en [naam 17] hebben verklaard dan “ [naam 18] ” langs is geweest en [naam 5] heeft verklaard dat hij emailcontact had met “ [naam 18] ”, die hij kende van een eerdere klus. Verder zijn de offertes voor [naam 7] , [naam 6] , [benadeelde 5] en [naam 17] verstuurd via het emailadres [e-mailadres] , dat door de verdachte werd beheerd en waartoe [benadeelde 2] en [naam 21] geen toegang hadden. De opdrachtgevers hebben ten slotte allemaal aanbetalingen gedaan op de bankrekening van de verdachte.
Uit de aangifte van [benadeelde 4] volgt dat hij op 31 juli 2016 een offerte heeft ontvangen en dat hij op 1 augustus 2016 een aanbetaling heeft gedaan. Reeds omdat deze data vallen buiten de onder feit 2 ten laste gelegde periode, zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van oplichting van [benadeelde 4] .
Uit de verklaringen van [naam 7] en [benadeelde 6] volgt dat de verdachte bij hen een aantal werkzaamheden heeft verricht, maar het aangenomen werk niet heeft afgemaakt. Aangezien de verdachte bij deze opdrachtgevers wel een begin heeft gemaakt met de uitvoering van de afgesproken werkzaamheden, is de rechtbank er niet van overtuigd dat de verdachte van meet af aan het oogmerk had zich ten koste van deze personen wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank zal de verdachte daarom ook partieel vrijspreken van oplichting van [naam 7] en [benadeelde 6] .
De rechtbank stelt vast dat de verdachte een valse naam en/of valse hoedanigheid heeft aangenomen. Hij heeft zich in het emailcontact met [benadeelde 5] en [naam 17] voorgedaan als [naam 13] [benadeelde 2] van [bedrijf 6] en heeft uit naam van [naam 13] [benadeelde 2] offertes uitgebracht. Hij heeft bij [naam 6] één email gestuurd uit naam van [naam 13] en een offerte op naam van [bedrijf 6] uitgebracht. De verdachte heeft verder bij de opdrachtgevers een valse voorstelling van zaken heeft gegeven, waarmee hij de opdrachtgevers heeft bewogen tot het doen van een betaling. Hij heeft zich voorgedaan als een bonafide vertegenwoordiger van het bedrijf [bedrijf 6] en opdrachten aangenomen. De verdachte heeft de opdrachtgevers aanbetalingen laten verrichten op zijn rekening, waarbij hij via de uitgebrachte offertes de indruk wekte dat zij een aanbetaling voor materialen aan [bedrijf 6] deden. De rechtbank acht ten slotte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het oogmerk had op wederrechtelijke bevoordeling. De aanbetalingen van opdrachtgevers zijn gedaan op de rekening van de verdachte en zijn door de verdachte niet gebruikt voor de afgesproken aankoop van materialen of voor de afgesproken werkzaamheden.