ECLI:NL:RBDHA:2020:2545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
NL20.5874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.E.M. Wilbers - Taselaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.P. Guérain, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J. de Jong, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië in beginsel de verantwoordelijke lidstaat is en dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft aangevoerd dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië, maar de rechtbank oordeelt dat de rapporten die eiser aanhaalt reeds door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn beoordeeld en dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat hij nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.

Eiser heeft ook gesteld dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat zijn overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigt, onder andere vanwege de huidige gezondheidssituatie door het coronavirus. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder geen bijzondere omstandigheden heeft hoeven aanmerken en dat de overdracht kan plaatsvinden zolang de overdrachtstermijn nog niet is verstreken.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5874

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. de Jong),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P. Guérain).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting zou tezamen met de behandeling van de zaak NL20.5875 plaatsgevonden hebben op 10 maart 2020. Met toestemming van de partijen is in verband met de maatregelen die zijn genomen om verspreiding van het coronavirus te gaan, uitspraak gedaan zonder zitting.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Niet in geschil is dat Italië in beginsel de verantwoordelijke lidstaat is. Eiser voert in beroep aan dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen, omdat het algemeen bekend is dat in Italië sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en in de opvangvoorzieningen. Eiser wijst in dit kader, naar de rechtbank begrijpt, op het rapport van Asylum Information Database (AIDA) van 16 april 2019, en het rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) van 8 mei 2019. Volgens eiser kan niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
2.1.
Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraken van onder meer 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131), 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861) en 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2845) en 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2957) heeft geoordeeld, kan verweerder ten aanzien van Italië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM).
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat hij ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rapporten die eiser heeft aangehaald zijn reeds door de Afdeling beoordeeld.
3. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. In dit kader brengt hij naar voren dat in Italië zijn asielverzoek is afgewezen, dat in Italië de kans bestaat dat hij op straat moet slapen en dat na overdracht de Italiaanse autoriteiten hem zullen overdragen aan Gambia waar hij vreest voor schendingen van artikel 3 van het EVRM. Ook stelt eiser zich op het standpunt dat hij niet kan worden overgedragen aan Italië gezien de huidige gezondheidssituatie als gevolg van het coronavirus.
3.1
Verweerder heeft in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen bijzondere omstandigheden aanwezig hoeven achten die maken dat eisers overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft niet aangetoond dat Italië zijn vrees voor (indirecte) refoulement niet zorgvuldig zal beoordelen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het voorgaande niet anders is, nu Italië het terugnameverzoek niet expliciet heeft geaccepteerd. Het niet tijdig reageren op een terugnameverzoek als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening, staat gelijk met het aanvaarden van het terugnameverzoek en de garantie dat eisers asielverzoek wordt behandeld. Italië is daarbij gehouden toepassing te geven aan de Terugkeerrichtlijn, de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Daarnaast ligt het op de weg van eiser om eventuele schendingen door Italië van zijn internationale verplichtingen kenbaar te maken bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten en indien nodig, bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Ten aanzien van de overdracht in verband met het coronavirus heeft verweerder in het bestreden besluit gewezen op de tijdelijke stop van Dublinoverdrachten aan Italië. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit niet als bijzondere omstandigheid heeft hoeven aanmerken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zolang de overdrachtstermijn als genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening nog niet is verstreken en de omstandigheden dit toelaten, tot overdracht kan worden overgegaan.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers - Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. P.R. de Man, griffier.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl. Deze uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.