In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Hadfy-Kovacs, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze procedure, niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 12 maart 2020, waar verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk, P.M. Diagne. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak ook verwezen naar een eerdere uitspraak in de bodemzaak, zaaknummer NL20.5412, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Hierdoor was er volgens de voorzieningenrechter geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, in aanwezigheid van griffier mr. B. Tijssen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, en de uitspraak is openbaar gemaakt.