ECLI:NL:RBDHA:2020:2568
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geduide functies na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering van eiser per 26 februari 2019 terecht was. Eiser had zich op 9 januari 2018 ziekgemeld met psychische klachten en ontving sinds 2 april 2018 een ZW-uitkering. De rechtbank stelde vast dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geduide functies geschikt waren voor eiser.
Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de verweerder om zijn uitkering te beëindigen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser correct hadden vastgesteld. Eiser voerde aan dat zijn medische beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank vond dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig, niet tegenstrijdig en begrijpelijk waren. Eiser had geen medische informatie overgelegd die zijn claims ondersteunde.
De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de aanwezige beperkingen en dat de geduide functies, waaronder Wikkelaar en Productiemedewerker, passend waren voor eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het bestreden besluit zorgvuldig was voorbereid en voldoende gemotiveerd. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.