In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Italië als andere lidstaat verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat er structurele tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen en asielprocedure in Italië, waardoor hij vreest voor zijn leven en veiligheid daar.
De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat er in Italië sprake is van ernstige tekortkomingen die een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandelingen met zich meebrengen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser hierin niet is geslaagd, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die bevestigen dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat de omstandigheden in Italië zodanig zijn verslechterd dat hij daar een reëel risico loopt.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat eiser zich bij problemen in Italië kan wenden tot de autoriteiten en dat verweerder niet gehouden was om nader onderzoek te verrichten naar de opvangvoorzieningen in Italië. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.