ECLI:NL:RBDHA:2020:2620
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiser op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij een Eritrese eiser, vertegenwoordigd door mr. E.S. van Aken, beroep heeft ingesteld tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. De eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit bezit. Hij beoogt verblijf bij zijn referente, die hij als zijn tante en pleegmoeder aanduidt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de biologische moeder van eiser kort na zijn geboorte is overleden en dat de biologische vader illegaal in Saoedi-Arabië verblijft.
De staatssecretaris heeft de aanvraag voor de mvv afgewezen, omdat eiser niet met officiële documenten heeft aangetoond wie zijn biologische ouders zijn en niet heeft bewezen dat zijn moeder is overleden. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat verweerder ten onrechte niet gelijktijdig heeft beslist op de mvv-aanvraag van zijn referente's dochter. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de identiteit van eiser niet kan worden vastgesteld zonder bewijs van zijn biologische ouders. De overgelegde documenten, zoals een doopakte en een Student’s Report Card, zijn onvoldoende om de identiteit van eiser aan te tonen. De rechtbank concludeert dat eiser er niet in is geslaagd om de identiteit van zijn ouders en zijn eigen identiteit aannemelijk te maken, waardoor de aanvraag voor de mvv terecht is afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.