In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de onrechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan eiser, een Egyptische asielzoeker. De maatregel was gebaseerd op artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en werd opgelegd op 12 februari 2020. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, met een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet voortvarend genoeg heeft gehandeld na het nader gehoor dat op 25 februari 2020 heeft plaatsgevonden. De maatregel werd op 2 maart 2020 opgeheven, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel onrechtmatig was per 27 februari 2020, omdat verweerder niet tijdig had besloten of de zaak verder in de grensprocedure kon worden afgedaan. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 320,- voor de onrechtmatige detentie van vier dagen en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1050,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.