ECLI:NL:RBDHA:2020:2791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en herziening arbeidsongeschiktheid na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een WGA-uitkering. Eiser ontving van 30 april 2008 tot en met 28 februari 2010 een WIA-uitkering vanwege psychische klachten, maar deze werd ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Eiser meldde zich opnieuw ziek in 2013 en ontving een WIA-uitkering, die later werd beëindigd door het Uwv per 1 juni 2018, omdat de maximale uitkeringsduur was bereikt. Eiser ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Na een herziening van het besluit door het Uwv, werd eiser alsnog in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse. De rechtbank benoemde een onafhankelijke psychiater om de situatie van eiser te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat er bij eiser sprake was van zwaardere beperkingen dan eerder vastgesteld. De rechtbank volgde het advies van de deskundige en oordeelde dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van eiser aangepast moest worden. Uiteindelijk werd het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van dat besluit bleven in stand. De rechtbank veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het terugbetalen van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/4998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.C. Blom),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) die eiser op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt, per 1 juni 2018 beëindigd omdat de maximale uitkeringsduur is bereikt. Eiser is per die datum in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
Bij besluit van 9 juli 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen, gedateerd 25 februari 2019. Verweerder heeft hierin het besluit van 9 juli 2018 herzien, het bezwaar van eiser gegrond verklaard en bepaald dat eiser per 1 juni 2018 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om ontbrekende stukken toe te zenden aan de rechtbank.
Bij brief van 26 februari 2019 heeft verweerder de ontbrekende stukken toegezonden.
Bij brief van 10 april 2019 heeft eiser hierop gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens psychiater J. van der Veer (de deskundige) als deskundige benoemd om eiser te onderzoeken en hiervan de rechtbank van verslag en advies te voorzien. Op 9 september 2019 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
Bij brief van 7 november 2019 heeft eiser nader gereageerd.
De deskundige heeft op 2 december 2019 op verzoek van de rechtbank een nader rapport uitgebracht.
Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
Bij brief van 17 februari 2020 heeft eiser nader gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting
achterwege blijft, waarna het onderzoek op 12 maart 2020 is gesloten.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser ontving van 30 april 2008 tot en met 28 februari 2010 een WIA-uitkering vanwege psychische klachten, bestaande uit onder meer een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Per 1 maart 2010 is deze uitkering ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Eiser is vervolgens in 2010 een aantal maanden werkzaam geweest als fulltime expeditiemedewerker. Eiser heeft zich op 3 mei 2013 vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld met psychische klachten, waarna verweerder aan eiser per 14 juli 2014 een WIA-uitkering heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiser had tijdelijk geen benutbare mogelijkheden (GBM). Verweerder heeft de WIA-uitkering aanvankelijk per 6 december 2015 ingetrokken, maar die beslissing is - na een nieuwe melding van eiser van 4 maart 2016 dat sprake is van een toename van psychische klachten - door verweerder bij brief van 25 mei 2016 ingetrokken.
1.2
Op 4 maart 2016 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Verweerder heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek laten verrichten. De resultaten hiervan heeft verweerder bij besluit van 25 mei 2016 aan eiser kenbaar gemaakt. Verweerder heeft eiser meegedeeld dat hij vanaf 1 november 2015 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, maar dat de hoogte van de aan hem toegekende WGA-loonaanvullingsuitkering niet wijzigt. Er is sprake van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 53,52%. Verweerder heeft bij dit besluit tevens bericht dat de maximale uitkeringsduur van deze uitkering 1 juni 2018 is.
Huidige procedure
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder de WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 juni 2018 beëindigd. Aan eiser is per die datum een WGA-vervolguitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, maar er is geen actueel sociaal medisch onderzoek verricht. Het primaire besluit is gehandhaafd bij het bestreden besluit 1. Ook in bezwaar is geen medisch onderzoek verricht.
1.4
Uit de beroepsgronden en de stukken blijkt dat eiser zich op 11 juli 2018 nogmaals toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld, met als datum van toename van klachten
1 juni 2018. Eiser wilde namelijk alsnog medisch onderzocht worden door het Uwv. Een dergelijk medisch onderzoek heeft in september 2018 plaatsgevonden. Eiser heeft in beroep het rapport van de verzekeringsarts van 10 december 2018, een rapport van de arbeidsdeskundige van 10 januari 2019 en een (primair) besluit van verweerder overgelegd van 10 januari 2019. Hieruit volgt dat eiser minder arbeidsgeschikt is dan voorheen. Er is sprake van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 56,13% per 10 januari 2019, als gevolg waarvan per 1 april 2019 de WGA-vervolguitkering wordt herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.5
Voorafgaand aan de zitting in deze zaak heeft de rechtbank verweerder bij brief van 14 februari 2019 verzocht aan te geven of de hiervoor genoemde medische en arbeidskundige beoordeling consequenties heeft voor het door de rechtbank in deze procedure te beoordelen bestreden besluit 1. Ook heeft zij verweerder verzocht om de door eiser in beroep overgelegde medische informatie ter beoordeling voor te leggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).
1.6
Verweerder heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek laten verrichten. De bevindingen van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b staan vermeld in de rapporten van 20 februari en 22 februari 2019. Verweerder heeft een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen - het bestreden besluit 2 - waarbij het bestreden besluit 1 is gewijzigd, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2018 is vastgesteld op 59,82%. Dit betekent indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Het beroep is van rechtswege ook gericht tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar.
Schorsing onderzoek ter zitting
1.7
Na de behandeling van het beroep op zitting heeft de rechtbank verweerder opdracht gegeven om de ontbrekende stukken toe te zenden, waaronder de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 december 2018 die van toepassing is op het bestreden besluit 2. Verweerder heeft dit gedaan.
1.8
Uit de reactie hierop van eiser volgt dat hij zich onverminderd op het standpunt stelt dat verweerder zijn beperkingen niet correct heeft vastgesteld. Gezien zijn complexe klachten en alle omstandigheden die een rol spelen, heeft hij de rechtbank verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
De door de rechtbank benoemde deskundige
2.1
De rechtbank heeft aanleiding gezien om een onderzoeksopdracht aan een onafhankelijk psychiater te verstrekken. De rechtbank heeft de deskundige opdracht gegeven gemotiveerd antwoord te geven op (onder andere) de vraag of de belastbaarheid van eiser juist is vastgesteld op de datum in geding (1 juni 2018).
2.2
De deskundige heeft het dossier bestudeerd en eiser onderzocht. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat er bij eiser rond de datum in geding sprake was van PTSS met herbelevingen, cognitieve veranderingen en op de voorgrond staande verandering in arousal en reactiviteit, slaapstoornissen en vermijding en een neiging tot overmatig gebruik van alcohol bij een man met aanwijzingen voor cluster B persoonlijkheidsproblematiek. De deskundige acht een aantal zwaardere en aanvullende beperkingen van toepassing. Het gaat om beperkingen voor het inzicht in eigen kunnen (onderdeel 1.4.1), het aangewezen zijn op werk waarbij geen afleiding is door activiteiten door anderen (onderdeel 1.9.4), het aangewezen zijn op een voorspelbare werksituatie (onderdeel 1.9.5), eigen gevoelens uiten (onderdeel 2.7.1), samenwerken (onderdeel 2.9.1) en vervoer (onderdeel 2.10.1).
De reacties van partijen
3.1
Eiser stemt in met de inhoud van het deskundigenrapport. Eiser meent dat, nu de deskundige heeft geconcludeerd dat er meer en zwaardere beperkingen gelden, het beroep gegrond verklaard moet worden. Verder stelt eiser dat het grotere aantal/de nadere beperkingen dienen te resulteren in de conclusie dat er voor hem onvoldoende arbeidsmogelijkheden zijn.
3.2.1
De verzekeringsarts b&b heeft de meeste van de hiervoor genoemde zwaardere en aanvullende beperkingen overgenomen in de FML van 26 september 2019. De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens aan de hand van deze FML onderzocht of de eerder geduide functies gehandhaafd kunnen blijven.
3.2.2
De arbeidsdeskundige b&b is tot de conclusie gekomen dat van de vijf geselecteerde functies, er twee geschikt zijn. Omdat dit onvoldoende is om de arbeidsongeschiktheidsschatting te kunnen dragen heeft hij een functie extra geduid. Aan de hand van deze drie functies bedraagt het arbeidsongeschiktheidspercentage 57,80%. Dit leidt onveranderd tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.
3.3
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. In een brief van 7 november 2019 heeft eiser aangevoerd dat in de aangepaste FML nog steeds onvoldoende beperkingen zijn vastgesteld. Ook vindt hij dat de hiervoor vermelde functies als gevolg van zijn beperkingen ongeschikt zijn voor hem.
Het nadere rapport van de deskundige
4.1
De rechtbank heeft de deskundige de in 3.2.1, 3.2.2 en 3.3 vermelde reacties van partijen voorgelegd. Zij heeft de deskundige verzocht om aan te geven of hij zich kan verenigen met de aanpassingen in de FML van 26 september 2019.
4.2
De deskundige heeft in zijn nadere rapportage vermeld dat de vertaalslag van de door hem genoemde beperkingen volgens de systematiek van de FML/het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) de verantwoordelijkheid is van de verzekeringsarts. Vanuit zijn deskundigheid als psychiater kan hij wel de nieuwe items in de FML becommentariëren. De deskundige kan zich niet verenigen met alle aanpassingen in de nieuwe FML. Hij acht zwaardere beperkingen aanwezig voor het inzicht in eigen kunnen (1.4) en het uiten van de eigen gevoelens (2.7). Ook geldt een beperking voor het vervoer (2.10).
De nadere reacties van partijen
5.1
Eiser stemt in met de reactie van de deskundige.
5.2.1
De verzekeringsarts b&b heeft uiteengezet dat het niet mogelijk is om eiser voor het onderdeel inzicht in eigen kunnen zwaarder beperkt te achten omdat het CBBS die mogelijkheid niet biedt. Er is namelijk geen onderscheid tussen ernstig en zeer ernstig beperkt. Ook ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om voor het onderdeel vervoer een beperking te duiden. Een beperking op dit onderdeel is alleen van toepassing indien de betrokkene steeds begeleid of geholpen door het verkeer moet, bijvoorbeeld met een taxi of ambulance. Eiser kan zichzelf verplaatsen zodat hiervan geen sprake is. Wel heeft de verzekeringsarts b&b bij het onderdeel vervoer een toelichting vermeld waarmee rekening moet worden gehouden.
In navolging van de deskundige heeft de verzekeringsarts b&b eiser sterk beperkt geacht voor het onderdeel eigen gevoelens uiten. Deze beperking en de overige van toepassing zijnde beperkingen heeft de verzekeringsarts b&b vastgelegd in de FML van 23 december 2019.
5.2.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn nadere rapportage van 10 januari 2020 onderbouwd en gemotiveerd toegelicht dat de geduide functies, ondanks de zwaardere beperking voor het uiten van eigen gevoelens, nog steeds passend zijn te achten voor eiser. Het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft daarom onveranderd 57,80%.
5.3
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Hij meent dat zijn beperkingen nog altijd niet correct en volledig zijn weergegeven in de aangepaste FML, althans dat hij met deze beperkingen niet in staat is de geduide functies uit te oefenen.
Oordeel van de rechtbank
6.1
Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 1 juni 2018 gesteld op 55 tot 65%. De rechtbank beschouwt bestreden besluit 2 als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat verweerder met dit besluit bestreden besluit 1 heeft herzien, is het belang van eiser bij een beoordeling van dit laatstgenoemde besluit komen te vervallen. Dit betekent dat het beroep van eiser, voor zover gericht tegen bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6.2
Met betrekking tot het tegen bestreden besluit 2 gericht geachte beroep overweegt de rechtbank als volgt.
6.3
Volgens vaste rechtspraak [1] dient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
6.4
De rechtbank ziet aanleiding om de medische conclusies van de door haar geraadpleegde deskundige te volgen. Zij overweegt in dat verband dat het onderzoek van de deskundige zorgvuldig en volledig is geweest en dat de conclusies afdoende zijn gemotiveerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de deskundige eiser heeft onderzocht, hem diverse vragenlijsten heeft laten invullen en dat hij de in het dossier aanwezige medische informatie bij zijn oordeel heeft betrokken. De deskundige heeft ook zijn bevindingen in het rapport op een heldere wijze uiteengezet. Nadat verweerder en eiser op het deskundigenrapport hebben gereageerd, is de deskundige in zijn nadere rapportage bij zijn bevindingen gebleven en heeft deze op onderdelen aangevuld.
6.5
Uit de conclusies van de deskundige, zoals deze hiervoor onder 2.2 en 4.2 staan weergegeven, volgt dat de FML van 10 december 2018 aanpassing behoeft. De verzekeringsarts b&b heeft de FML op diverse punten aangepast; dit heeft (uiteindelijk) geresulteerd in de FML van 23 december 2019. Eiser is in die FML alsnog beperkt geacht voor het inzicht in eigen kunnen (onderdeel 1.4.1), waarbij als toelichting staat vermeld dat eiser inadequaat reageert indien sprake is van bijsturen. Ook zijn beperkingen geduid voor de onderdelen 1.9.4, 1.9.5 en 1.9.6. Hieruit volgt - samengevat - dat eiser aangewezen is op werk waarin hij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen, er sprake dient te zijn van een voorspelbare werksituatie en een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Verder is eiser sterk beperkt geacht voor het eigen gevoelens uiten (onderdeel 2.7.2) en het samenwerken (onderdeel 2.9.2). Hieruit volgt dat eiser meestal geen conflicten kan hanteren en in de regel niet met anderen kan samenwerken. In zoverre is de FML aangepast conform de bevindingen van de deskundige. De rechtbank acht verder afdoende uiteengezet waarom het niet mogelijk is om eiser voor het onderdeel inzicht in eigen kunnen zwaarder te beperken in de FML. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierover onder 6.2.1 staat vermeld. Dit geldt ook voor het onderdeel vervoer. Ook met betrekking tot dit onderdeel acht de rechtbank de motivering van de verzekeringsarts b&b afdoende. Daarbij komt dat gelet op de door de verzekeringsarts b&b bij dit onderdeel gegeven toelichting, juist rekening is gehouden met de beperking die eiser op dit onderdeel heeft. Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de FML van 23 december 2019.
6.6
De arbeidsdeskundige b&b acht eiser op basis van die FML geschikt voor de volgende functies:
  • productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180);
  • medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code 111161), en
  • huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334).
Aan de geduide functies zijn drie arbeidsdeskundige rapporten ten grondslag gelegd. Deze rapporten zijn allemaal in de beroepsprocedure overgelegd. Het gaat om de rapporten van de arbeidsdeskundige b&b van 22 februari 2019, 14 oktober 2019 en 10 januari 2020.
6.7
Eiser voert ten aanzien van deze functies aan dat in twee functies in contact met mensen moet worden gewerkt, waarbij wel degelijk sprake is van afhankelijkheid in elkaars werkzaamheden. Eiser merkt in dit verband op dat bij de functie productiemedewerker industrie wordt gewerkt binnen een groep van 3 à 6 collega’s en dat men samen verantwoordelijk is voor de weekproductie. Het gaat hier om teveel mensen en om de ongewenste afhankelijkheid van elkaar.
Bij de functie medewerker kleding en textielreiniging staat de werknemer met één collega aan de invoer van de mangelmachine voor lakens en met twee collega’s aan de invoer van de mangelmachine voor doeken en aan de stortkoker voor klein drooggoed. Dit is volgens eiser bij uitstek een geval van samenwerken, hetgeen niet geschikt is voor eiser.
Ook de functie huishoudelijke medewerker gebouwen acht eiser niet geschikt. Hij wijst er op dat schoonmakers in kantoren van enige omvang doorgaans werken in ploegen en dat geeft afhankelijkheid naar elkaar. Ook moet er blijkbaar tijdens de aanwezigheid van het kantoorpersoneel worden gewerkt. Dit is in strijd met de vaststelling dat eiser in een rustige werkomgeving dient te werken, tussen minder dan vijf mensen. Het standpunt van de arbeidsdeskundige b&b dat sprake is van een rustige werkomgeving omdat de werkzaamheden tussen 7.00 uur en 11.00 uur en tussen 16.00 uur en 21.00 uur plaatsvinden, getuigt niet van realiteitszin. Met de flexibele werktijden is het hooguit gerechtvaardigd om te stellen dat het tussen 18.00 uur en 21.00 uur rustiger op kantoor is. De werkzaamheden vinden echter in de geduide functie niet uitsluitend in die tijdspanne plaats.
Eiser merkt nog op dat het in de geduide functies niet geheel is uit te sluiten dat hij in aanraking komt met mensen die alleen Pools of Slavische talen spreken, hetgeen strijdig is met de voor eiser gestelde beperkingen.
6.8
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de geduide functies niet voor hem geschikt zijn. Zij motiveert dat hierna als volgt.
6.8.1
In zijn algemeenheid geldt dat - met name blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 14 oktober 2019, dat is opgesteld na het deskundigenrapport - overleg heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts b&b over de functieduiding. In dit overleg zijn de toegevoegde beperkingen in de FML besproken in relatie tot de geduide functies.
6.8.2
Uit het overleg tussen de arbeidsdeskundige b&b en de verzekeringsarts b&b is - samengevat - naar voren gekomen dat functies kunnen worden geduid waarbij men werkt aan een eigen deeltaak met meerdere collega’s in een ruimte zonder een afhankelijkheid in werk naar elkaar. Door het ontbreken van inzicht op adequaat reageren bij (dreigende) problemen is het nodig functies te duiden waarbij het kunnen ontstaan van problemen tot een minimum beperkt is. Samenwerken waarbij collega’s in het werk een afhankelijkheid naar elkaar hebben, is niet passend voor eiser. Verder volgt uit dit rapport dat drie functies zijn komen te vervallen omdat met elkaar dient te worden samengewerkt in dit werk.
Bestudering van het Resultaat functiebeoordelingen van de resterende drie functies leert de rechtbank dat geen sprake is van een kenmerkende belasting ten aanzien van samenwerken. De opmerkingen van eiser over die functies treffen daarom geen doel. Dat geldt ook voor de functie productiemedewerker industrie, waarin aan een werktafel wordt gewerkt met een groep van 3 à 6 collega’s. Aan dit item is naar het oordeel van de rechtbank thans afdoende aandacht besteed. Ook acht de rechtbank het niet in strijd met de geduide beperkingen dat er 3-6 collega’s aan een werktafel werken. Uit de FML blijkt dat eiser aangewezen is op een rustige werkomgeving, niet tussen erg veel collega’s (meer dan 5 mensen), onderdeel 2.12.6. Uit het rapport van 14 oktober 2019 blijkt evenwel dat in de betreffende functie geen sprake is van werkzaamheden waarbij eiser wordt afgeleid door activiteiten van anderen. Dit is afdoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige b&b, mede omdat deze hierover overleg heeft gehad met de arbeidskundig analist. Uit dat overleg is naar voren gekomen dat de medewerker beschikt over een eigen werkplek met een eigen werktafel, waarbij het gaat om eilanden met meerdere tegen elkaar aangeschoven werktafels. De medewerkers zijn op hun eigen werk gefocust en er wordt niet heen en weer gelopen. Het lijkt de rechtbank daarom niet dat door de zesde collega op de werkplek de functie niet passend is te achten.
Daarmee is ruimschoots aandacht besteed aan de aanvullend geduide beperkingen en is overtuigend uiteengezet waarom de functies toch passend zijn. Dat geldt voor alle drie de geduide functies, óók de medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code 111161) en huishoudelijk medewerker gebouwen.
6.8.3
Evenzeer is extra aandacht besteed aan het onderdeel eigen gevoelens uiten waarvoor eiser extra beperkt is geacht. De arbeidsdeskundige b&b geeft in zijn rapport van 10 januari 2020 aan dat functies zijn geselecteerd waarbij er niet met klanten of patiënten wordt gewerkt. Tevens zijn functies geselecteerd waarbij er wel collega’s zijn in dezelfde ruimte, maar waarbij er geen verdere afhankelijkheid is in elkaars werkzaamheden. Verder zijn de functies zodanig geselecteerd dat het ontstaan van mogelijke problemen tot een minimum gereduceerd is. Door deze selectie wordt er bij eiser door de organisatie van de werkzaamheden en het contact met collega’s geen uitlokkend appel gedaan om zich ongecontroleerd (ongeremd) te uiten.
6.8.4
Eiser heeft ten aanzien van onderdeel 1.9.10 (omschrijving: “Geen werk waarvan te verwachten is dat cliënt meer dan incidenteel in aanraking komt met mensen die alleen Pools of Slavische talen spreken en geen Nederlands spreken. En ook geen werk met onverwachts zeer harde geluiden of waarbij hij veel in aanraking komt met benzinegeur of oorlogsbeelden”) slechts aangevoerd dat het in de geduide functies niet geheel is uit te sluiten dat hij in aanraking komt met mensen die alleen Pools of Slavische talen spreken, hetgeen strijdig is met de voor eiser gestelde beperkingen. De rechtbank volgt eiser daarin niet. De formulering van de beperking houdt immers niet in dat in het geheel geen contact mag plaatsvinden met mensen die alleen Pools of Slavische talen spreken. Met eisers stelling dat “niet geheel is uit te sluiten” dat hij in aanraking komt met mensen die alleen Pools of Slavische talen spreken, maakt hij niet aannemelijk dat daarvan meer dan incidenteel sprake zou zijn. Daarbij komt dat m.b.t. de functie huishoudelijk medewerker gebouwen hier specifieker op is ingegaan. Er staat namelijk in het rapport van 14 oktober 2019 vermeld dat gewerkt wordt in een kantoorpand met administratieve taken waarbij de Nederlandse taal onontbeerlijk is. Er zijn dan ook voldoende mensen die Nederlands spreken.
Conclusie
7.1
De conclusie is dat in beroep zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 voldoende zijn onderbouwd. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond en dat besluit zal worden vernietigd, maar de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 kunnen in stand blijven. Aan de hand van de aangepaste functieduiding is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 1 juni 2018 terecht vastgesteld op 57,80%. Dit betekent dat indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65% per 1 juni 2018 juist is.
7.2
De rechtbank zal verweerder gelet op de gang van zaken in beroep veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten stelt zij vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een reactie op het deskundigenrapport, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
7.3
Omdat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaart, bepaalt zij tevens dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit 2;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 geheel in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 1 april 2020 door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3822).