2.1De omstandigheid dat eiser niet is gehoord in verband met de maatregel van bewaring, vormt echter geen aanleiding voor gegrondverklaring van het beroep. Hoewel het recht van een vreemdeling om te worden gehoord in verband met zijn bewaringsprocedure een zeer belangrijk recht is, is het niet absoluut. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM; zie bijvoorbeeld de arresten van 24 oktober 1979, app.no. 6301/73 (Winterwerp), van 21 oktober 1986, app.no. 9862/82 (Sanchez-Reisse) en 17 januari 2012, app.no. 36760/06 (Stanev)) kan worden afgezien van het horen van een persoon aan wie de vrijheid is ontnomen, voor zover rekening wordt gehouden met zijn rechten op grond van artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank wijst verder op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; uitspraak van 17 juni 2004, 200404027/1), waaruit kan worden afgeleid dat in bijzondere omstandigheden kan worden afgezien van het oproepen en horen van de vreemdeling. In deze uitspraak heeft de Afdeling namelijk als volgt geoordeeld:
“2.3 Vaststaat dat de rechtbank appellant op de voet van artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 heeft opgeroepen om in persoon ter zitting van de rechtbank te verschijnen. Derhalve was de vreemdeling op grond van artikel 8:27, eerste lid, van de Awb, verplicht te verschijnen, waartoe hij diende te worden aangevoerd. Indien de vreemdeling niet wordt aangevoerd en daardoor in strijd met zijn in laatstgenoemde bepaling neergelegde verplichting niet verschijnt, dient de rechtbank, alvorens uitspraak te doen op het beroep van de vreemdeling zonder dat zij deze gehoord heeft, zich ervan te vergewissen waarom de vreemdeling niet is verschenen. In aanmerking genomen het karakter van de voorliggende maatregel betekent dit naar het oordeel van de Afdeling in dit geval dat de rechtbank bij het bevoegde gezag van de inrichting of de afdeling waar appellant verblijft, nader had moeten informeren naar de aard en ernst van het besmettingsgevaar.”
Naar het oordeel van de rechtbank doet zich nu een zodanig bijzondere situatie voor, dat gerechtvaardigd is dat van het horen in persoon in het algemeen wordt afgezien. Gelet op het feit dat als gevolg van van overheidswege ingesteld landelijk beleid wordt afgezien de vreemdeling te laten vervoeren en zitting in het openbaar te houden, om op deze wijze besmettingsgevaar in te dammen, ziet de rechtbank geen aanleiding in elk specifiek geval navraag te doen naar de aard en ernst van het besmettingsgevaar.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de rechten van eiser in de gegeven uitzonderlijke situatie voldoende gewaarborgd zijn doordat de rechtbank zijn gemachtigde in staat heeft gesteld om schriftelijk zijn standpunt kenbaar te maken. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat eiser voor de zitting op de hoogte is gesteld van de aangepaste maatregelen en hij zich ook hierover heeft kunnen uitlaten. Uit de eerdergenoemde jurisprudentie van het EHRM, in het bijzonder het arrest Sanchez-Reisse, punt 51, volgt dat hiermee wordt voldaan aan de vereisten van artikel 5 EVRM, gelezen in combinatie met artikel 6 EVRM. Het niet in persoon horen van eiser is dan ook geen reden voor gegrondverklaring van het beroep.
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 14 februari 2020 (in de zaak NL19.31695) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, te weten 10 februari 2020, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
5. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Volgens landeninformatie van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) vindt gedwongen terugkeer naar het land van herkomst niet plaats door de uitbraak van het coronavirus. Als eiser niet naar het land van herkomst kan worden uitgezet, is vreemdelingenbewaring niet langer mogelijk of noodzakelijk. DT&V is gestopt met voortgangsgesprekken. Eiser zit nu reeds geruime tijd in bewaring. Verweerder is tot op heden niet overgegaan tot verwijdering van eiser.